en toon deze ring. Hij zal je altijd helpen als je zegt dat ik het heb gevraagd. Je moet wel geduld met hem hebben, want hij praat graag, maar ja, Jerry heeft in z'n goeie tijd nog voor advocaat gestudeerd, dus dat moet je maar op de koop toe nemen. Jerry Law zal je niet in de steek laten.’
David wist niet wat hij zeggen moest. Hij keek naar de ring in zijn hand en stamelde: ‘Maar Charlie, wat...’
Weer krijste de meeuwen.
‘Hoor je ze roepen?’ zei Charlie, ‘dat is een teken, David. Als de meeuwen zo roepen, maak dan je testament maar, dan is het met je gebeurd.’
‘Onzin Charlie,’ zei David, ‘ik hoor die meeuwen toch ook.’
‘Jij hoort ze niet zoals ik,’ zei Charlie. ‘Ze roepen me, ze roepen al de hele dag. Ik heb geprobeerd ze te overschreeuwen, maar ze geven niet op.’ Hij stond op, moeizaam, stijf.
De meeuwen krijsten hoog boven het schip.
‘Steeds diezelfde twee,’ mompelde Charlie en hij ging de trap af naar hun slaapplaats bij de kruitkamer.
David keek hem na, de ring nog steeds in de hand geklemd. Er zat een touwtje aan en hij hing de ring maar om zijn nek, onder zijn kleding. Hij schudde het hoofd. Die Charlie, wat een fantast! Morgen zou hij hem de ring teruggeven. Ook David ging slapen.
De stilte in de baai werd nog slechts verstoord door een enkele roep van schip tot schip, door vaag getimmer uit de stad Bergen, waar de laatste ramen dichtgespijkerd werden.
Een zwaan dreef statig tussen de twee oorlogsvloten. Een stille, witte droom, vredig en onwezenlijk als deze hele nacht voor de twaalfde augustus zestienhonderd vijfenzestig.