Het feestrumoer verplaatste zich naar de stad, waar alle herbergiers hun deuren wijd openzetten. Ook Joost Jochemsz voer naar Bergen. Wouter Schouten riep hem nog na: ‘Neem een pint op mijn gezondheid, Joost!’
‘Komt voor mekaar, meester!’ schreeuwde Joost terug.
Aan boord was het nu stil en dat kwam Schouten wel goed uit, er was veel werk. Want al hadden ze nu de veilige haven bereikt, al was er nu volop goed voedsel, er waren nog steeds veel zieken. Velen zouden wellicht in enkele dagen opknappen, maar nu was er nog veel werk om uit nieuwe voorraad geneesmiddelen te bereiden.
Jacob was daar druk mee bezig toen hij zo ongeveer een uur na het vertrek van de sloep naar de wal de stem van Joost Jochemsz weer hoorde.
Wouter Schouten had de matroos het eerst opgemerkt. ‘Joost, wat is er met jou aan de hand? Is het pintje je niet goed bevallen?’
Jacob zag de chirurgijn en Jochemsz niet, maar door de houten wand kon hij elk woord verstaan.
‘Het is het pintje niet, meester,’ mompelde Joost, ‘het is veel erger, ik ben mijn vrouw tegengekomen.’
‘Hier in Bergen?’ riep Schouten verbaasd uit. ‘Was ze niet blij je weer te zien?’
‘Dat weet ik niet, ze trok helemaal wit weg en ze zei dat ik dood was.’
‘Daar begrijp ik niets van,’ zei Schouten.
‘Ik ook niet, meester, maar je moet maar zo denken: als 't gek gaat, zal 't mij wel treffen.’ Jochemsz zuchtte diep. ‘Ze hebben in Amsterdam gezegd dat ik in Kaapstad voor lijk van boord gedragen was en toen ze niets meer hoorden, heeft de Compagnie het weduwengeld uitbetaald. Vorige maand is mijn vrouw hertrouwd met een Noorse zeeman.’
Het bleef een ogenblik stil aan de andere kant van de houten wand.
Toen hoorde Jacob dat Schouten zei: ‘Dat is een raar geval, Joost, ik geloof dat we morgen maar eens samen de wal op moeten.’ Waarop Joost met een trieste stem antwoordde: ‘We kunnen er niet veel meer aan doen, meester, ik ben nu eenmaal niet dood.’
Jochemsz liep weg en kwam langs het hokje waar Jacob werkte. Jacob stampte extra hard op de gedroogde kruiden in zijn vijzel om niet te laten blijken dat hij alles gehoord had. Maar Joost lette helemaal niet op hem. In het voorbijgaan mompelde hij: ‘Ik ben nu eenmaal niet dood...’ En Jacob zag dat Joost Jochemsz geluidloos huilde. Joost Jochemsz die zonder een kik te geven zijn duim had laten amputeren...
Wouter Schouten stond een ogenblik in tweestrijd of hij de ongelukkige matroos zou volgen om met hem te praten.
Eer hij een beslissing genomen had, werd zijn aandacht getrokken door geschreeuw aan dek: ‘De Engelsen komen! De Engelsen komen!’