senvlaggen waaien van de kampagnes. Nu kan iedereen zien wie we zijn. 's Avonds. Die kerels op dat andere schip zijn er vandoor gegaan. Ze hadden een witte vlag met een kruis erop. De een zegt dat het een Spanjaard was, de ander zegt een Portugees. Wat het ook was, het was tuig, want ze zijn doorgevaren en nu weten we nog niets.
6 juli. In het noorden hebben we een zeil gezien. Er was niet veel wind, het bleef een zeil, het werd geen schip. Iedereen wil nieuws over thuis horen.
9 juli. Het waait verschrikkelijk. Ik kan haast niet schrijven. We zien de andere schepen van onze vloot niet meer.
10 juli. Er zijn vijf schepen bij elkaar. De rest is zoek. Het is een verschrikkelijke storm. Arie en Willem lachen me uit als ik dat zeg. Ze scheppen op over een storm in de Indische Oceaan. Ik houd maar op met schrijven. Het is niet te doen.
11 juli. Het schip gaat nog vreselijk te keer. De storm is voorbij, zeggen ze. Nu mag het alleen nog maar een stijve bries heten met een holle zee. Voor mij is het een storm. Vannacht dacht ik dat we doodgingen. Alles moest potdicht blijven en nòg werd de hele boel drijfnat. Ik heb moeten pompen, wat een dievenwerk!
's avonds. Er komt een schip naar de vloot toe! Ze hebben de Slot Hooningen, u weet wel die schuit uit Rotterdam, er achteraan gestuurd. Het waren er eerst drie. Eén hebben ze te pakken gekregen. Het waait niet erg meer. Arie is als roeier mee in een sloep naar het admiraalsschip. Dat schip dat de Slot Hooningen nu opbrengt, is een Franse visser zegt Willem. Dat zal dan wel waar zijn.
Ik ben buiten geweest. Het is nog lang licht vandaag. Zojuist is de sloep teruggekomen. De Fransen zeggen dat er oorlog is met Engeland. Ze zeggen ook dat De Ruyter de kust van Guinee heeft heroverd. Ik ben benieuwd of hij ook in Cabo Cors is geweest.
Arie zoekt me. Ik ga even naar hem toe.
We kunnen post bij de Fransman brengen! De sloep vaart nog een keer. Nou, oom Furly, dit is het dan. Ik hoop dat u deze brief in gezondheid mag ontvangen. Als er geen ongelukken gebeuren door de oorlog of zo, ben ik gauw thuis.
Uw Jacob Pluym
Ook de groeten van Arie, hoor!’
Zenuwachtig frutselde Jacob de brief in een klein linnen zakje en krabbelde daarop: Aan Benjamin Furly, koopman, Rotterdam, Holland.
Arie wachtte er al op. Jacob keek zijn broer na die met de anderen aan de riemen hing van de sloep, die klein leek op de grote golven. Ze verdwenen aan de luwe kant van het admiraalsschip.