Tochtgenoten
(na 1970)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermdDe slag bij LowestoftZo vergleden de weken, de maanden in een steeds vervelender routine. Wie dat wilde kon zich laten opleiden voor de enterploeg. Dan leerden ze je vechten met korte sabel en mes, je leerde omgaan met enterbijlen en enterhaken om in het gevecht een vijandelijk schip vast te maken aan het eigen schip en bij de vijand aan boord te springen. Van ‘drie bakboord’ waren er twee die dit avontuur waagden. De rest draaide braaf de dagelijkse dienst, vergeefs loerend naar een mogelijkheid om te ontsnappen. Het werd zaterdag 13 juni, of volgens de Engelse kalender 3 juni. De dag ervoor hadden ze met een grote Engelse vloot ongeveer honderd en tien Nederlandse schepen achtervolgd. Bij zonsopkomst op de dertiende was het duidelijk dat het gevecht spoedig zou beginnen. De tamboers sloegen lange roffels, trompetters bliezen signalen, alles was in rep en roer. De officieren namen hun plaatsen in, de chirurgijns haastten zich naar de ruimte op het koebrugdek onder in het schip waar achter de grote mast alles in gereedheid werd gebracht om gewonden te verzorgen. Musketiers en handgranaatwerpers repten zich de mast in om vanaf hun hoge plaats hun dodelijk werk te kunnen doen. De predikant holde naar de kruitkamer waar hij flink meehielp kardoezen en zakjes fijn kruit door te geven naar boven, naar de geschutdekken. Scheepsjongens gingen naar hun plaatsen en lagen met een oor op de vloer om straks snel eventuele treffers onder de waterlijn te kunnen melden. Scheepstimmerlieden hielden zich gereed om met houten proppen, | |
[pagina 112]
| |
loodpakking en oude lappen lekken te stoppen Op het bovenste dek strooide men zout en zand om uitglijden te voorkomen als het een bloedig gevecht zou worden. Overal stonden emmers water klaar om beginnende brandjes snel te kunnen blussen. Natte zwabbers en natte lappen lagen bij de stukken om ze tijdens het gevecht af te koelen. Kogels lagen in rijen gereed in speciale rekken. De kanonniers hielden brandende lonten klaar. Enterploegen verzamelden zich. Onder het dreigend roffelen van de trommen en het schetteren van trompetten rende alles en iedereen door elkaar. Toen allen op hun plaatsen waren en alles gereedlag, kwamen er spannende minuten van afwachten. David voelde zijn hart in zijn keel kloppen, niemand sprak een woord. Door de geschutspoort zagen ze de Nederlandse schepen nu al dichtbij. Voor het eerste schot was het stuk geladen. Baxter stond gereed met een priem en een brandende lontGa naar voetnoot1. Ook bij de vijand staken tientallen vuurmonden dreigend naar buiten. Het was nog erg vroeg. Boven hun hoofden luidde twee dekken hoger de scheepsbel: zeven glazen in de hondewacht, halfvier 's ochtends. Het zou een mooie zomerdag kunnen worden, maar wie lette daar nog op? De kapiteins hielden de wind scherp in de gaten, pal zuid, een lichte bries. In lange kiellinieGa naar voetnoot2 gleden de twee vloten steeds dichter naar elkaar toe. De mannen bij de stukken opgesloten tussen twee dekken, zagen slechts het kleine gedeelte dat door de geschutspoort te zien was. Een plomp schip met vele vuurmonden en druk bewegende mannetjes. De afstand was nu nog hooguit driehonderd meter. Met het touw van het kanon in de hand geklemd tuurde David naar het vijandelijke schip dat met gelijke snelheid met hen meevoer. Hij zag precies de romp, de touwen, de kanonnen, de mensen. Het leek een krankzinnige droom. Het bleef stil. David had het gevoel alsof hij zo wakker zou worden. Dit kon niet echt zijn. Overal dezelfde gespannen aandacht. David keek naar de mannen bij wie hij nu al die maanden hoorde. Met angstige, strakke, gespannen blik stonden ze gereed. Gereed voor wat? Een ver trompetsignaal. Op de Hollandse schepen bulderde het geschut. Een dikke rookwolk onttrok het schip waar ze naast voeren grotendeels aan het oog. Tromgeroffel op het eigen schip, een geschreeuwd commando. Baxter stak zijn priem in het zundgat, zijn helper strooide fijn kruit in het ope- | |
[pagina 113]
| |
ningetje en Baxter hield de lont erbij. Honderden malen hadden ze dit zo geoefend, nu was het echt. Met een enorme knal ging het schot af. Het stuk rolde een heel eind achteruit door de terugstoot. Hangend aan de touwen vingen acht mannen de schok op. Razend snel werd met een zwabber aan een lange stok de loop schoongemaakt, een kardoes met grof kruit duwden ze tot achter in de loop, daar een prop uitgeplozen touw en lappen tegenaan, één man stond al klaar met de zware, ronde kogel, weer een prop ervoor, alles aanstampen en onder luide kreten het stuk te boord halen. Weer een commando, kardoes stuk prikken, fijn kruit erop, lont erbij, vuur! Het zweet liep David tappelings van het hoofd. Het ging nu allemaal nog veel vlugger dan bij het oefenen, de ruimte tussen de dekken was vol met een verstikkende, blauwige kruitdamp. In de felle lichtflitsen van de kanonnen zagen de zwetende, vieze mannen er uit als duivels. Het lawaai overheerste alle andere indrukken. Er werd geschreeuwd, gevloekt, trommels en trompetten klonken. Hoog boven hun hoofden in een andere wereld, boven de dekken, de droge knallen van musketten en vlakbij het allesoverheersende gedreun van het geschut. Wat de vijand deed, waar hun kogels terechtkwamen, niemand wist het benedendeks. Het schip schudde hevig, waren ze geraakt? Niemand wist het. Herladen, alle handelingen opnieuw. Elf goed getrainde robots deden hun werk: trekken, sjorren aan drieduizend kilo brons op wielen. Uit alle stukken vurend voeren de schepen in ordelijke linie langs elkaar, twee uur lang. Alles schudde, slingerde, kraakte, toch schenen ze niet geraakt te zijn. David overzag echter slechts een klein deel van het schip, van de treffers op een ander dek of meer naar achteren merkte hij niets. Verder dan drie meter kon hij het eigen dek niet overzien, van de ravage bovendeks had hij helemaal geen idee. Om halfzes ging de hele Engelse vloot in één knap uitgevoerde serie manoeuvres overstag. Vlagsignalen gingen van schip tot schip en overal werden dezelfde handelingen uitgevoerd met zeilen en ra's. Beneden merkten ze hiervan weinig meer dan wat vreemde bewegingen van het schip en een poosje rust aan de stukken. Ze kregen order het geschut aan stuurboord te bedienen. De mannen van stuurboord moesten een dek hoger. Daar waren zware verliezen. Voltreffers hadden hele stuksbemanningen weggevaagd en bij een poging om gloeiende kogels af te schieten was een kanon ontploft. Baxter stond weer klaar, loerend door de geschutspoort aan stuurboord. De zee was nog leeg, de vloten dreven uit elkaar om opnieuw posities te kiezen. Boven ging het werk aan de zeilen nog door en statig voeren alle schepen terug. Beneden was er een tijdje niets te doen; alles lag klaar voor de volgende ronde. Uitgeput leunden de mannen tegen de wielen van de affuit, hingen tegen de mast, te moe om te praten, de keel droog van de kruitdamp. Het stonk | |
[pagina 114]
| |
naar alles wat maar stinken wil. David zat op de grond en rustte met zijn hoofd tegen één van de dikke houten wielen van de affuit. Het gonsde en bonsde in zijn hoofd, hij voelde dat hij in geen weken normaal zou kunnen horen. Charlie lag languit op de planken, hijgend en bezweet, zijn smalle vogelkopje leek spichtiger dan ooit. Lang duurde hun rust niet. Onverbiddelijke trommels riepen hen op hun post. ‘Met die trommels zou je de doden nog uit hun graf krijgen,’ mopperde Charlie. Weer de stilte, weer het wachten, het langzaam naderen, wachten, kijken, naderen, wachten, kijken. Een felle roffel. Vuren! Ditmaal waren zij het eerst. De vijand was echter geen tien seconden later. Het ging er hard aan toe. David zag door de wolken kruitdamp een groot Hollands schip heel dichtbij. Een tweede salvo van beide kanten. Op het voorschip van de Guinea een enorme ravage. Drie treffers tussen stuk drie en stuk vier. Door grote gapende openingen zagen ze de golven wild kolken. Het bloed van doden en gewonden vloeide in zee. Vlak naast David viel een van hun mannen, getroffen door rondvliegend hout. Charlie kroop zwart, vuil en grijnzend onder allerlei rommel vandaan. Twee man waren op slag dood. David ving de gewonde op en keek radeloos rond. De domme kanonnier Baxter was de enige die zijn verstand nog gebruikte. ‘Breng die vent naar beneden,’ gilde hij David toe. Zonder veel omhaal schoof Baxter de doden opzij en liet herladen. Vuren, herladen, vuren, herladen. David begon de lange tocht naar beneden, naar de chirurgijns. Met de gewonde man op zijn nek strompelde hij naar achteren, voorbij de grote mast waar hij een smalle trap wist die naar de verbandplaats leidde. De gewonde hing zwaar op David, die moeizaam zijn weg vond tussen verplinterd hout, langs grote gaten in het dek, rond doden, die her en der als oud vuil lagen. Het schip slingerde en stampte, geschokt en geslagen door het geweld van eigen en vijandelijk geschut. De kruitwalm was dicht en verstikkend. De gewonde bloedde hevig en David haastte zich zoveel hij kon. Met inspanning van al zijn krachten bereikte hij de trap naar het koebrugdek waar de chirurgijns al uren bezig waren. Een doordringende stank: schroeiend mensenvlees, trok omhoog door het trapgat. De wonden die snelle behandeling nodig hadden, zoals beenstompen van geamputeerde ledematen, werden met gloeiende ijzers dichtgebrand. Een gruwelijke behandeling, maar de enige manier om het zo gevreesde gangreenGa naar voetnoot1 te voorkomen. David kon niet direct de trap af. Een marinier met de sabel in de hand dwong de gewonden en hen die een gewonde aandroegen om ordelijk na elkaar de smalle trap af te dalen. Ook van hoger gelegen dekken kwamen verminkte, bloedende mannen de trap af. David voegde zich in de rij, verdoofd door het lawaai en | |
[pagina 115]
| |
de mateloze ellende om zich heen. Het was alsof iemand anders hem bewoog, alsof hij er zelf niets mee te maken had. Kermend, kreunend en vloekend ging het naar beneden. David wist niet of zijn zware vracht nog wel leefde. De afdaling naar het koebrugdek leek een afdaling naar de hel. De stank was verstikkend, het gillen van mannen die zonder enige vorm van verdoving geopereerd werden, ging door merg en been. In het halfduistere vertrek zag David niet de helft van wat er gebeurde, hij hoorde en rook des te meer. Hij leverde de gewonde af bij een hulp-chirurgijn en maakte zich uit de voeten. Hij zocht grotendeels op de tast zijn weg naar voren, misselijk van de stank en de gruwelen achter zich. Bij de ladder die vanaf de kruitkamer weer naar de overloop leidde, bleef hij even staan om op adem te komen. Daar kreeg hij geen tijd voor. De predikant leidde nog steeds het werk bij de kruitkamer. Daar was zijn plaats tijdens het gevecht, om hier, diep onder in het schip, al diegenen die naar beneden vluchtten, weer op te beuren en terug te sturen de strijd in. Hij stopte David een stapel kardoezen in de hand en joeg hem naar boven. Bij het stuk moest hij meteen weer aanpakken. Timmerlieden herstelden in allerijl de grote gaten in de scheepswand. Ook diep onder in het schip werd getimmerd; een gat onder de waterlijn moest gedicht worden. De timmerlieden kwamen handen te kort. De verzwakte stuksbemanningen bleven hun werk doen; zelfs Baxter hing in de touwen om het stuk te verhalen. Eindeloos zwoegen, laden, vuren, laden, vuren. Als automaten verrichtten ze alle handelingen tot eindelijk om acht uur het vuren gestaakt werd. Ze waren de Hollanders voorbij gevaren, alleen de achterhoede schoot nog. Ingewikkelde koerswijzigingen moesten met de gehavende schepen en met onvolledige bemanningen uitgevoerd worden. Benedendeks wisten ze weer niet wat er aan de hand was. Was de zeeslag afgelopen? Hadden ze gewonnen? Of was de Engelse vloot op de vlucht? Baxter had nu duidelijk de leiding. Charlie probeerde nog wel met een grapje het gezag van de kanonnier te ondermijnen, maar deze liet niet met zich spotten. Met een schop joeg hij de oude bedelaar overeind. Het geschut moest afgekoeld worden, ze moesten de rommel rond het stuk opruimen zowel aan bakboord als aan stuurboord. Grote hoeveelheden hout en rommel gingen door de geschutspoorten de zee in. Peter Baxter had te veel zeegevechten meegemaakt om niet te weten dat de strijd beslist nog niet was afgelopen. Er kon nog van alles gebeuren. Een schip met de Engelse vlag naderde. Het was de Loyal Katherine, een hospitaalschip dat een groot aantal gewonden overnam. Uit de kombuis kwam zowaar een grote ketel soep. Een enorme prestatie van de kok, die zelden meer waardering voor zijn werk kreeg dan op dat moment. David at even gulzig als ieder ander, al was hij zich er nog vaag van bewust dat | |
[pagina 116]
| |
het eigenlijk een absurde vertoning was. Ze waren allemaal even vuil en vermoeid, vele lichtgewonden zagen er met hun slordige, bloedige verband om hoofd of handen uit als wilde beesten. En allemaal maar eten, eten, eten, alsof er in dit uur van de dood niets anders telde. Er waren meer dwaze dingen waar David zelfs op dat moment om kon lachen. De klerk die hen ingeschreven had, liep nerveus rond met zijn lijsten en trachtte bij te houden wie er op het hospitaalschip overgezet werden en wie er bij de lange rij gesneuvelden lagen. Hij bleef onbewogen bij alle lugubere tonelen, slechts zijn lijsten waren voor hem van belang. De officieren trachtten ook enige orde in de chaos te brengen. Zij deelden de enterploeg voor het merendeel in bij de stuksbemanningen waar veel open plaatsen bleven. Na het vertrek van de Loyal Katherine en na de onverwachte soep hadden ze rust. David sliep zelfs.
Des te onverwachter kwam het hervatten van de strijd voor hem. De geheimzinnige machten op de kampagne hadden allerlei ingewikkelde dingen gedaan. Met strakke hand geleid, de signalen met vlaggen en tekens van het admiraalschip af doorgegeven, brak de Engelse vloot onder de leiding van de hertog van York door de Nederlandse vloot heen. Om ongeveer één uur 's middags gebeurde dit. Beneden wisten ze van niets. Tot ze ineens midden tussen de Hollanders zaten. David schrok wakker en meteen was iedereen weer in actie. Ze werden van twee kanten tegelijk beschoten en moesten proberen aan twee kanten terug te vuren. Het werd het glorieuur voor Baxter, het verschrikkelijkste uur voor David en vele anderen. De kanonnier joeg hen van het ene stuk naar het andere. Ze bedienden bakboord en stuurboord met tien man. In deze hel van lawaai, stank en rook had niemand tijd om bang te zijn. Ze zwoegden en renden van de ene kant naar de andere, aangevuurd door de rauwe kreten van de kanonnier. David moest naar beneden om meer kardoezen te halen. Hoestend in de dichte rook strompelde hij de trap af. Onderaan moest hij zich stevig vastgrijpen. Een projectiel sloeg door de scheepswand in het dek vlak naast de kruitkamer en veroorzaakte brand. Vlammen lekten over de vloer en konden in enkele minuten de kruitkamer bereiken. ‘De kapitein is dood!’ hoorde hij roepen. ‘Dan kan hij gelijk de lucht in,’ flitste het door David heen. Een plens water bracht hem terug in de realiteit. Van bovenaf gooiden ze water op de gevaarlijke vlammen bij de kruitvoorraad. David sprong de laatste treden naar beneden en zocht ook natte lappen, emmers water. De predikant redde hen allen. Met een arm vol kletsnatte lappen wierp hij zich op de vlammen en doofde ze. Tevreden krabbelde hij overeind. ‘Vooruit,’ riep | |
[pagina 117]
| |
hij naar David, ‘naar boven met nieuwe kardoezen, haast je!’ Deze fase in de strijd duurde gelukkig slechts kort. Ze zouden het ook niet lang volgehouden hebben. Er heerste een enorme wanorde, gegil, gekerm, luide vloeken en het hameren van de timmerlieden, alles klonk door elkaar. Eén dek was zo erg beschadigd dat een zwaar stuk erdoor zakte en een dek lager in de vloer bleef steken. Enkele zeilen waren doorzeefde vodden en moesten vervangen worden. De fokkemast hing gebroken voorover. Er zat niets anders op dan hem te kappen. En midden in deze bende klonk ineens de scherpe angstkreet: ‘Een brander.’Ga naar voetnoot1 De kerels die de brander op hen afstuurden, waren ervaren zeelui. Roer en zeilen waren zo gesteld dat de brander precies de baan van de moeilijk wendbaar geworden Guinea zou kruisen. Op de kampagne konden ze het ontmoetingspunt uittekenen. Ze leken reddeloos verloren. Het fel brandende scheepje zat ongetwijfeld vol ontplofbaar materiaal en op de Guinea kon men nog slechts trachten te vluchten in de boten. Bij de officieren hield één man het hoofd koel: de luitenant die het bevel van de gesneuvelde Athelton had overgenomen. Het schip afremmen door tegen te brassen had geen zin meer, daarvoor hadden ze te veel vaart. Hij zag nog één mogelijkheid. Op zijn bevel joegen de bootslieden hun vermoeide mannen het want in en in ongekend hoog tempo werden alle handelingen uitgevoerd om het schip voor de wind over de andere boeg te brengen door te halzen. Het ontbreken van de fokkezeilen was hierbij een geduchte handicap, maar door gebruik te maken van blinde en bovenblinde lukte de wending. Benedendeks wisten ze niet wat er gebeurde. Ze zagen door de geschutspoorten de brander snel naderen. De twee schepen voeren op elkaar af en pas op het laatste moment merkte men dat de Guinea van koers veranderde. Het was echter te laat. De brander was nog slechts tien meter van hen vandaan. Ze voeren nu in dezelfde richting als het brandende schip. Later zou David zich erover verwonderen dat ze niet banger geweest waren. Het leek nu een wedstrijd waar ze niets mee te maken hadden. De brander kwam nog dichterbij, het snelle schip haalde hen in. Benedendeks hoorden ze het ronken van de vlammen, voelden ze de hitte. Op minder dan twee meter schoven de beide schepen langs elkaar. Toen lukte het de Guinea af te wenden en tergend langzaam verwijderden ze zich van de loeiende en ronkende brander. Pas toen op ongeveer honderd meter afstand de brander met een daverende klap uit elkaar sprong, beseften ze dat ze aan een enorm gevaar ontsnapt waren. Verder weg klonk nog een luide knal. Ze wisten niet wat dat te betekenen had. Het was de ondergang van het Hollandse admiraalsschip en het betekende de voltooiing van de Engelse overwinning. | |
[pagina 118]
| |
[pagina 119]
| |
Het was halfdrie op 13 juni 1665, 3 juni volgens de Engelse kalender. Engelse schepen zetten de achtervolging in die de geslagen Hollanders opjoeg tot in hun havens. Daarna zeilde de een glorieus naar huis, stil en bedrukt meerde de ander zijn geteisterde schip af. Aan beide kanten keerden velen nooit terug. Twee volken maakten geschiedenis, met bloed en vuur. Op de Guinea voer David vlak langs de Hollandse kust. Hij was bijna waar hij wezen wilde. 's Nachts staken ze de Noordzee weer over. De kok had ook nu een pan soep, ditmaal met grote hompen brood. Er was genoeg voor iedereen, de kok had evenveel klaargemaakt als altijd en vele monden waren voor altijd gesloten, dat scheelde. Ze namen het er maar eens van, lekker, je kreeg niet elke dag zo'n buitenkansje. David schranste net zo hard als de anderen. |
|