Een tijdlang keken ze zwijgend over het water. Arie keek vooruit, gemakkelijk leunend tegen de mast, hij volgde met zijn ogen de beweging van de schepen. Jacob keek opzij naar het land, het land dat steeds verder van hen af ging. ‘Ga jij terug naar oom Furly?’ vroeg hij. Arie was niet verrast door die vraag, hij was ook met zijn gedachten in Holland.
‘Misschien,’ antwoordde hij.
‘We moeten toch ergens heen,’ zei Jacob.
‘Als je geld hebt, kun je overal terecht,’ meende Arie.
‘We hadden het er wel goed,’ zei Jacob zacht.
Arie's antwoord klonk wat ruwer dan hij het bedoelde. ‘Een beest in een kooi heeft het ook goed,’ snauwde hij. Om het wat te verzachten, voegde hij eraan toe: ‘Oom Furly bedoelt het wel goed, hij heeft een heleboel voor ons gedaan. De rest liet ons barsten toen het erop aankwam.’
Het werd donker om hen heen. De zon was onder. Op de schepen ontstak men lantaarns.
‘Furly is wel een goeie vent,’ vervolgde Arie nadenkend. ‘Hij moest niet zo'n verschrikkelijke sijbelaar zijn. Zo'n man weet goedbeschouwd zo weinig van het leven af. Je moet geen geweld gebruiken zegt hij. Mooie raad! Als ik me daaraan had gehouden, was ik al drie keer dood geweest.’
Jacob luisterde stil. ‘Hoe zou het nu met hem zijn?’ vroeg hij.
Arie haalde zijn schouders op. ‘Misschien heeft hij ook wel de pest gekregen, dan is hij al lang dood en begraven. Er gaan er nogal wat in Holland als je alle verhalen moet geloven.’
‘Ga je weer varen na deze reis?’ vroeg Jacob.
‘We moeten eerst nog thuiskomen,’ zei Arie, ‘daarna weet ik het nog niet, misschien wel, ik zal wel eens zien. Wat ga jij doen?’
‘Ik wil beslist niet varen,’ zei Jacob. ‘Verder weet ik het ook nog niet.’
Ze zwegen.
Kleine lichtjes deinden over de wijde watervlakte: de retourvloot op weg naar huis. In het schip kreunden en piepten de pompen, net als op elk uur van elke dag op elk ander schip. Boven hun hoofden was het geluid van de wind in de zeilen.
Stil gingen de jongens naar hun kooi. Elk met eigen gedachten.
Twee dagen na het vertrek uit Kaapstad was er geen land meer te zien.
De gesprekken over Holland verstomden. Iedereen raakte gevangen in de routine van alle dag. De dagen volgden elkaar op in altijd eender ritme. Voor Jacob was dat 's ochtends de chirurgijn helpen in de kombuis bij het klaarmaken van de medicijnen, dan bij het ziekenrapport klaarstaan, later op de ochtend meester Schouten volgen als hij in de ziekenboeg de mannen opnieuw verbond en verder driemaal per dag eten brengen bij de zieken en zonodig wat oprui-