Hij schoof over het zwakke dak naar de opening boven de kooi van Amo. Zacht klonk de kreet van een papegaai, gevolgd door: ‘Amo, ben je daar?’
In de kooi bewoog iemand.
Jacob liet het touw zakken en fluisterde: ‘Amo, klimmen als je weer papegaai hoort.’
Toen een voldoende lang stuk van het touw in de kooi hing, gleed Jacob naar de dakrand en liet weer de kreet van een papegaai horen. Hij voelde een ruk aan het touw. Tegelijk liet Jacob zich met zijn volle gewicht hangen aan het touw langs de muur. Zo trok hij Amo tot bij de dakopening, terwijl hij zelf op de grond kwam zonder zijn benen te bezeren. Even verminderde de trek op het touw en was er gestommel op het dak te horen. Amo verscheen boven op het dak en liet zich langs de muur naar beneden glijden.
Het was gelukt! Ze waren samen buiten de muur. Snel leidde Jacob zijn vriend naar de kano, waar ze in plaatsnamen.
Pas midden op de rivier durfden ze te praten.
Fluisterend legde Jacob uit wat de bedoeling was. ‘Ik stap uit bij het fort,’ zei hij, ‘jij vaart langs de kust naar Oegwa terug, er is voedsel, drinkwater en je kunt vis vangen.’
Amo knikte begrijpend.
Langzaam gleden ze naar het fort toe.
Het was er stil.
Om twaalf uur zou de aflossing van de wacht zijn en dat was voor Jacob het geschikste ogenblik om naar binnen te sluipen.
Zonder lawaai te maken peddelden de twee jongens naar de wal. Het was minder donker omdat de maan opkwam, een klein sikkeltje.
Jacob zag het silhouet van zijn vriend en hij voelde zich bedroefd. Nog enkele minuten en dan zouden ze voor altijd uit elkaar gaan. Dit was het laatste wat hij voor Amo kon doen. Tranen welden op in zijn ogen.
Of het hierdoor kwam of dat hij te veel in gedachten was, hij vergat goed om zich heen te kijken. Amo had al zijn aandacht bij het sturen naar een landingsplaats en Jacob verzuimde omhoog te kijken naar het fort.
Daar stond opper-koopman De Vree. Hij zag de kano naderen en tot zijn grote verbazing herkende hij bij het zwakke licht van de nacht Jacob en zijn negervriend!
‘Hé Pluym, waar moet je heen met die nikker?’
De luide stem van De Vree deed Jacob ineenkrimpen van schrik.
Amo hield op met roeien en zat besluiteloos.
‘Kom onmiddellijk naar de kant of ik jaag je een kogel door je donder,’ bulderde de opper-koopman.
Jacob zag de loop van een pistool dreigend op zich gericht. Hij begreep dat het spel verloren was. Even duizelde het hem. Wat moest hij doen? Aan wal