‘Thomas kan heel goed praten, als hij er maar zijn best voor doet.
Hij is een goede jongen.’
Vader is blij. ‘We zijn hier nog een week’, zegt hij. ‘Leer maar heel veel, dan kunnen we je moeder verrassen.’
Ze kijken naar de kraai.
Vader denkt dat de vogel al beter wordt, maar vrouw Wilson aarzelt nog.
‘Die vleugel kan hij nooit meer gebruiken’, zegt ze.
Thomas raakt het vleugeltje aan.
De kraai piept angstig.
Ze laten hem maar met rust.
Het wordt een mooie week.
Thomas mag af en toe met zijn vader de stad in.
Wat is daar veel te zien.
Op een dag ziet hij het zwarte paard weer.
‘Daar gaat het zwarte paard’, roept Thomas.
Thomas holt er heen en roept het paard.
De ruiter kijkt boos, zijn paard wordt onrustig.
Het dier moet doorlopen, de stad uit.
‘Toch knikte hij naar me’, zegt Thomas.
Vader begrijpt dat hij het paard bedoelt.
‘Goede vrienden groeten elkaar altijd’, zegt hij.
‘Dit paard is je beste vriend.’