Thomas gaat onder de dikke ketting door.
Hij holt naar de kraai en raapt de vogel op.
Overal om hem heen zijn de wilde paarden.
Thomas glijdt uit, hij valt.
De paarden kunnen op hem trappen.
Hij is in gevaar, de mensen aan de kant gillen.
Dan is daar ineens het zwarte paard.
Het dringt tussen de andere dieren door en gaat beschermend boven Thomas staan.
De jongen krabbelt overeind, hij ziet een opening en holt naar de kant.
‘Bedankt paard!’, schreeuwt hij als hij weer veilig bij de poort is.
Het lijkt wel of het zwarte paard hem toeknikt.
Met de kraai komt Thomas bij het huisje.
Vrouw Wilson huilt als ze haar vogel ziet, hij is zo zielig, één vleugel is gebroken.
Vader komt ook naar binnen.
‘Dat was heel dom’, zegt hij.
‘Je had wel een ongeluk kunnen krijgen.’
‘Het zwarte paard hielp me’, zegt Thomas.
Hij zegt het heel onduidelijk, maar daar let nu niemand op.
Ze kijken allemaal naar de kraai.
Van de optocht zien ze niets meer.
De kraai ligt op de tafel.