De kraai vliegt vrij rond.
Hij gaat bij Thomas op de schouder zitten.
De oude vrouw kijkt naar Thomas en de kraai.
‘Nu gaat dat beest alweer bij die jongen zitten.
Anders is hij altijd bang voor vreemden.’
‘Dieren zijn niet bang voor Thomas’, zegt vader.
‘Hij houdt van paarden, schapen, honden, vogels.
Alle dieren zijn de vrienden van Thomas.’
Thomas zegt ook iets, maar de vrouw begrijpt hem niet.
‘Je moet duidelijker praten jongen’, zegt ze.
Thomas moet herhalen wat hij zei.
Dan knikt ze. ‘Dat is al beter.’
‘Hij is laat gaan praten’, zegt vader.
‘Maar wij begrijpen hem wel.’
‘Dat zal wel’, zegt vrouw Wilson, ‘maar andere mensen moeten hem ook begrijpen.’
Ze zegt een versje op.
Thomas moet dat nazeggen.
‘Heel goed! Je kan het wel, doe het nog eens.’
Thomas zegt het versje wel drie keer op, elke keer gaat het iets beter.
Vader is verbaasd, Thomas is trots.