De boom trilt. ‘Houd daarmee op!’ gilt Thomas.
‘Als je tegen de boom schopt, val ik in de vijver.
Vind je dat leuk? Ik niet.’
Het paard luistert, hij draait zijn oren naar voren.
Thomas komt uit de boom en gaat naar het paard.
Hij praat rustig en het paard wordt kalmer.
‘Je hoeft niet zo bang te zijn’, zegt Thomas.
‘Het is hier leuk hoor. Heb je al dat gras gezien?
Als je niet zo wild stampt, kun je ervan eten.
Dat is lekker hoor, voor een paard.
Ik lust het niet. Jij wel.
Kom maar mee, dan zoeken we goed gras.’
Er hangt een touw aan het hoofd van het paard.
Thomas leidt het dier rustig pratend weg.
Van een afstand kijken de soldaten toe.
Thomas loopt met het zwarte paard heen en weer.
Hij praat en laat het paard grazen.
Dan brengt hij het terug bij de soldaten.
Die begrijpen er niets van.
Kan die kleine jongen zo'n wild paard temmen?
Ze vertellen vader wat Thomas gedaan heeft.
Vader is helemaal niet verbaasd.
Hij zegt: ‘Natuurlijk kan Thomas dat, hij is een heel bijzondere jongen.’