Hoofdstuk 7
Het paard van de prins is mooi, een wit paard.
Thomas loopt trots door het dorp.
Af en toe kijkt hij om en lacht naar het paard.
Bij de smederij is het nog steeds druk.
Thomas loopt langs de soldaten die daar wachten.
Het witte paard van de prins gaat voor.
Vader is net klaar met een werkje.
Hij ziet de bediende van de prins.
‘Dit is het paard van de prins’, zegt de bediende.
‘Het is een hoefijzer kwijt.’
‘Dat zie ik’, zegt vader. ‘Het loopt moeilijk.’
Vader bekijkt de hoef van het witte paard.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Dat ziet er slecht uit.’
Ook de soldaten kijken, ze praten door elkaar.
‘Iedereen mijn smederij uit!’, roept vader.
‘Zo kan ik niet werken. Thomas, houd dat paard vast en zorg dat het rustig blijft staan.’
Dat wil Thomas wel. Het paard is onrustig.
Thomas praat zachtjes en klopt het op de nek.
‘Je hoeft niet bang te zijn, vader helpt je wel.’