‘En hun paarden’, denkt Thomas.
‘Amen’, zegt iedereen.
Ze eten. Moeder kan goed koken.
Ze hebben allemaal trek, het is lekker.
De zusjes zijn nog steeds druk.
Moeder geeft de oudste een tik, dan is het stil.
Thomas let niet op die kleine kinderen.
Hij eet, hij is al groot.
‘Komt dat soldatenvolk allemaal hierheen?’
Moeder vraagt het aan vader.
‘Dat zal wel’, antwoordt hij. ‘Ze gaan naar de stad, dan komen ze door ons dorp.’
Moeder zucht. ‘Dat kan wat worden, al die stelende en plunderende soldaten.’
‘Dit is het leger van de prins’, zegt vader.
‘Misschien stelen deze soldaten niet.’
‘Soldaten zijn allemaal hetzelfde’, zegt moeder.
‘Het zijn dieven en moordenaars.’
‘Misschien is dit leger anders’, zegt vader.
Moeder gelooft er niets van.
Vader weet dat ze gelijk heeft, de meeste soldaten stelen.
Als een leger door het land trekt, is er gevaar.
Huizen worden in brand gestoken.
De mensen raken alles kwijt wat ze hebben.