Het paard staat vastgebonden aan een paal.
Het is een jong paard, heel mooi bruin.
Thomas loopt er heen.
Hij gaat bij het hoofd van het paard staan en streelt het onrustige dier.
‘Ben je bang? Hebben ze je pijn gedaan?
Je hoeft niet bang te zijn, vader doet je geen pijn.
Je krijgt mooie nieuwe ijzers onder je hoeven, dan kun je weer hollen, heel ver.
Dat vind je toch wel leuk?’
Het paard wordt kalmer, het luistert naar Thomas.
Thomas praat verder, alleen het paard begrijpt hem.
De mannen verstaan er niets van.
Thomas maakt het touw los.
Hij loopt met het paard op de weg.
Hij praat nog steeds en streelt het paard.
Het dier doet precies wat Thomas wil.
Toch is Thomas klein en het paard is groot.
‘Zo, nu gaan we weer naar de smederij, je blijft heel rustig staan, dan kan vader je beslaan.
Schrik nu maar niet, hij zal je niet slaan.
Hij zal je beslaan, je krijgt mooie hoefijzers.’