geef me dat ik het afpakte. Vergeef me alles’. Hij haalde van onder zijn lompen het medaillon dat hij op de Phoenix gestolen had. ‘Vergeef het me jonker. Het is uw moeder?’
Daniël knikte zwijgend. Hij kon niets zeggen.
‘God geve dat u haar terug ziet, jonker,’ hijgde de zieke.
‘Het is een goede vrouw - ze heeft me als een engel geholpen. Nu zal het niet lang meer nodig zijn. Ik heb veel verkeerd gedaan. Reken het me niet aan, jonker. Het is gebeurd met Johan Wolnar.’
Hij lachte raspend. ‘Ze hoeven me niet meer te zoeken. Ik ga de anderen achterna.’
‘Waar zijn de anderen?’ vroeg Daniël.
‘Dood,’ hijgde Wolnar, en kreeg een volgende hoestbui, die hem doodmoe terugwierp op zijn bed. ‘Ze zijn allemaal dood,’ fluisterde hij hees. ‘De stuurman ook?’
Wolnar maakte een vaag gebaar. ‘Weet ik niet, dat is een andere gevangenis.’ Daniël begreep dat Wolnar het alleen had over de muiters die met hem in dit gebouw opgesloten waren.
Hij hield het medaillon in zijn hand, en wist niet wat hij verder doen moest. Wolnar lag met gesloten ogen. De beide andere zieken bewogen niet. Waren ze al dood? Daniël wilde hier zo vlug mogelijk weg. Voorzichtig schuifelde hij naar de deur.
Wolnar opende nog een keer zijn ogen en fluisterde: ‘Bedankt jonker, je zult gauw thuis zijn...’ Daniël vluchtte weg.
Op de galerij was gelukkig de soldaat nog. Die bracht hem weer naar buiten, en eenmaal op straat begon Daniël te rennen. Hij rende als een bezetene door de stad. Weg van die vreselijke gevangenis. Pas bij het huis van Hakem aangekomen bleef hij staan, en hij kwam langzaam weer op adem. Nero snuffelde nieuwsgierig. Het hondje hoopte altijd dat de jongens met hem de stad zouden ingaan.
Verstrooid aaide Daniël de kleine hond. ‘Even wachten Nero. Ik ga eerst naar binnen.’
In het huis sloop Daniël naar hun kamer op het dak. Hij deed zijn kleren uit, waste zich in een bakje water en trok schoon goed aan. Het medaillon bekeek hij lang. Met tranen in de ogen staarde hij naar het beeld van zijn moeder, dat ook het beeld van Marianne was.
Daarna verstopte hij liet kostbare sieraad onder zijn kleren en ging aan het werk. Zodra hij zijn vrienden zag, vertelde hij wat hij beleefd had. 's Avonds praatten ze er nog lang over na. Als gewoonlijk keken ze over de haven uit. Niemand had het meer over oom Karel, maar bij elk ongewoon zeil dat boven de horizon te zien was, stokte het gesprek. Ze