stad zijn en de anderen? Of waren die al weer vrij?
Er kwam een klein meisje het dak op. Ze wenkte Willem, en wees dat hij de anderen ook mee moest brengen.
‘Jongens, wakker worden, ze roepen ons.’
Moeizaam deden de beide andere jongens hun ogen open. ‘Hè, wat is er?’
‘Ze roepen ons, we moeten aan het werk.’ Ze trokken snel hun kleren aan en stommelden he trapje af naar de bovenste galerij.
Daar stond de moeder van de kinderen al klaar, een klein vrouwtje met een spits gezicht. Ze leek niet onvriendelijk. Haar kinderen keken vanachter haar rokken en uit deuropeningen heel nieuwsgierig naar de jongens.
Daniël zag bij de verste deur een meisje van een jaar of veertien, dat naar hem staarde. Ze had zwart haar en een heel mooi gezichtje. Zodra ze merkte dat hij haar zag verdween ze naar binnen. Zorah, de moeder, bracht de jongens bij een van de wasbakken en wee hen dat ze zich eerst goed moesten wassen. Daarna kregen ze brood, en toen kon het werk beginnen.
De eerste dagen waren ze alleen maar bezig met schoonmaakwerk. Van de vroege ochtend tot de late avond waren ze aan het schrobben en boenen. Af en toe moesten ze ook iets voor de kinderen doen, iets halen of brengen of dingen van de ene kamer naar de andere dragen.
‘Roumi’, riepen de kinderen dan en ze wezen gebiedend wat er moest gebeuren. Daniël merkte al vlug dat ‘roumi’ een soort verzamelnaam was voor ‘buitenlander’.
Om voor de vrouw of voor Hakem te werken vond Daniël niet zo erg, maar dat die kleine kinderen hem commandeerden was vervelend. Toch deden ze niets anders dan wat hij thuis zijn hele leven al gedaan had, tegenover hun dienstmeisjes en zelfs tegen Betje. Gedachten aan thuis kwamen vaker bij de jongens op dan in de voorafgaande weken. Daniël had het meeste heimwee. Als ze na hun werk op het dak zaten kon hij uren verlangend naar de zee zitten staren. Waarom kwam oom Karel niet?
De beide andere jongens schikten zich wat gemakkelijker in hun lot. Vooral Jantje had er weinig moeite mee. Hij had het eigenlijk nog nooit zo goed gehad in zijn leven. De nieuwe baas gaf goed te eten en was veel aardiger dan de schipper van de trekschuit of de kok van de Phoenix. Het werd voor hem nòg beter, toen hij als eerste van de drie jongens buiten het huis mocht gaan werken.
Hakem had in een stal beneden in het huis twee ezels staan. Jantje had