Een lied voor de vrijheid
(1985)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermdHoofdstuk 3Het konvooi verliet Majorca zonder aan wal te gaan. De koopvaarders hadden allemaal haast om Venetië, Genua en de andere havens te bereiken. Door de oorlog met Frankrijk had de handel vrijwel stil gelegen, en iedere schipper wilde als eerste de haven bereiken waarvoor hij handelswaar in zijn schip vervoerde. Omdat de bestemmingen van de schepen zo ver uit elkaar lagen, besloot de admiraal het konvooi te splitsen. Hijzelf voer met nog twee kleine oorlogsschepen naar Venetië, waar de meeste koopvaarders heen wilden. Een deel van de schepen voer naar Genua, en er gingen er naar Marseille. De Phoenix had bestemming Venetië. | |
[pagina 100]
| |
Het vertrek en het splitsen van het grote konvooi verliep zonder problemen. Er was genoeg wind om te zeilen, de lucht was helder blauw en iedereen was vol goede moed. Zelfs op de Phoenix was de stemming beter dan normaal. Oom Karel hield strak de hand aan de oude gewoonte dagelijks voor de mannen een stichtelijk woord te spreken en met ze een psalm te zingen. Hij had een boek met de titel: ‘Den God vreezenden zeeman’, waaruit een stukje voorgelezen werd, dan volgde een bijbelgedeelte en een lied. Vooral het zingen vond Daniël wel leuk, al klonk het niet altijd even mooi. Op een heldere rustige dag als vandaag was er alle tijd voor de dagelijkse godsdienstoefening. Bij stormweer lukte dat natuurlijk niet zo goed. De mannen stonden op het dek bij de grote mast. Oom Karel sprak vanaf het kampanjedek, waar ook Daniël, de schipper en de stuurman bleven staan. Daniëls oom wees op de gevaren die een zeeman bedreigen en hoe daar altijd weer redding uit de nood op volgde. ‘Maar dan is het wel nodig de eenheid te bewaren mannen,’ riep oom Karel. ‘Doet getrouwelijk wat uw meerderen u opdragen, en met God's hulp zullen wij veilig aankomen. Gaat gij echter morrend en ontevreden aan uw werk, dan zult gij het zeker slecht doen en komen wij allen in gevaar. Want samen varen wij op dit goede schip, samen zullen wij verre havens bezeilen, en door eendrachtige samenwerking zullen wij samen thuisvaren. Wij horen allen bij elkaar, voor en achter de mast. Om u dat te bewijzen heb ik besloten uw rantsoen wijn te verdubbelen zolang wij in deze zee varen.’ Luid gejuich van de hele bemanning. Het drinkwater werd steeds slechter en dan is een ruimer rantsoen wijn dubbel welkom. De hele dag zeilde het verkleinde konvooi dicht bij elkaar in oostelijke richting. De andere schepen verdwenen achter de horizon. Het konvooi ontmoette geen galeien op dit gedeelte van de reis. Het was een rustige dag. Voor Daniël een wat saaie dag. Hij had niets te doen. Hij kon niet over het schip heen en weer lopen, hij moest maar op de kampanje blijven. Zelfs in de ruimten daaronder kwam hij bijna nooit. Bovendien was hij niet echt geïnteresseerd in alles wat nodig is om een schip te laten varen. De schipper en de stuurman toonden zich niet verlangend het neefje van hun baas wat wijzer te maken, en oom Karel merkte tot zijn spijt dat zijn neef dat ook niet erg vond. Hij had gehoopt dat Daniël alles over de zeevaart wilde weten. Hij had hem les willen geven, willen leren wat een koopman allemaal moet weten van de zeevaart en de handel. Een paar keer had hij Daniël inderdaad aan de tafel gezet en | |
[pagina 101]
| |
was uit boeken les gaan geven. Het had niet veel uitgehaald. Daniël was vlug afgeleid, hij dacht iets interessants te zien door het kleine raampje in de achterwand van de hut, of zat maar wat te dromen. Eenmaal was de jongen zelfs midden in een lange en ingewikkelde zin van zijn oom opgesprongen, had een stuk muziekpapier gepakt en was daar snel wat noten op gaan schrijven. ‘Nu heb ik het,’ riep hij uit. Hij zong een melodietje vooor, en merkte toen pas dat hij wel erg onbeleefd was. Oom Karel had maar eens geglimlacht, maar met de lessen was het afgelopen. ‘Ik breng hem na deze reis naar huis,’ dacht Daniëls oom. ‘Dan moet Joost maar zien wat hij verder van die jongen maakt.’
Tegen de avond wakkerde de wind aan vanuit het westen. Een gunstige wind voor deze schepen. In de nacht werd dat een westerstorm, die het konvooi ver uit elkaar joeg. Daniël bleef in zijn kooi. Als hij op zijn rug lag, leek het of hij de minste last had van de hevige slingeringen van het schip. Alles kraakte in en aan de oude Phoenix. Het gegier van de wind door de touwen en in de zeilen klonk angstig. Bonkende voetstappen boven zijn hoofd wezen er op dat er twee of drie mannen over het achterdek heen en weer stapten. De schipper schreeuwde boven de wind uit bevelen naar bootsman en bemanning. Oom Karel zat geheel gekleed aan de kleine tafel in hun hut. Bij het licht van een kaarslantaarn probeerde hij op een kaart te zien waar ze ongeveer konden zijn. Die nacht was Daniël getuige van een vreemd gesprek. De deur van de hut ging open, een windstoot blies de kaart van de tafel. Het was de schipper; hij meldde oom Karel dat ze de rest van het konvooi niet meer zagen. ‘Zijn ze voor of achter ons schipper?’ ‘Achter, mijnheer. En als we geen zeil minderen raken ze nog verder achter.’ ‘Dat is prachtig, schipper. Laat zoveel mogelijk vaart maken. Dit is onze kans om als eerste in Venetië aan te komen.’ Daniël hield zijn ogen dicht. Het leek hem verstandig de indruk te geven dat hij sliep. Hij hoorde de schipper zeggen: ‘Maar onze orders...’ ‘Die admiraal’, zei oom Karel, ‘die zien we in Venetië wel weer. Laat dat maar aan mij over schipper. Nu gaat de handel voor het konvooi.’ De schipper verliet de hut, en voerde de wens van zijn reder uit. Ondanks de storm sliep Daniël in, en toen hij wakker werd was het al dag. Door het raam zag hij geweldige golven achter het schip aanjagen. Ze spatten stuk op het hoge achterschip. Het water kwam tot aan het raam, zelfs hier, op het hoogste punt van het schip. | |
[pagina 102]
| |
De jongen kleede zich warm aan, zette zijn wollen muts op en ging naar buiten. Daar voelde hij pas goed hoe hard het woei. Hij moest zich vasthouden om niet door de slingering van het schip en de hevige wind weggeworpen te worden. Opzij en achteruit was er van het konvooi niets te zien. Het schip stoof voort over de golven, met de golven oostwaarts. Aan bakboord was land te zien, rotsen op grote afstand. ‘Sicilië!’ riep oom Karel zijn neef tevreden toe.
Met de uitrazende storm voer de Phoenix die dag ver voor het konvooi uit om de zuidpunt van Italië heen. In de nacht verlegden ze hun koers in noordoostelijke en later in noordelijke richting. Oom Karel liet Daniël zien, dat ze de Adriatische zee bevoeren. Hij toonde de afstand naar Venetië en wees een andere havenstad aan de kaart. ‘Dit is RagusaGa naar voetnoot*, een kleine zelfstandige republiek. Daar gaan we eerst heen. Als alles goed gaat komen we er morgen aan. We zijn er dan eerder dan alle andere hollandse schepen, en dat is goed voor de koopman.’ Oom Karel lachte tevreden. ‘Gaan we dan niet naar Venetië oom?’ ‘Zeker jongen. Meteen na Ragusa varen we door naar Venetië. Als alles meezit komen we daar nog net iets eerder aan dan de anderen. Dat is de kunst van de handel, Daniël: net iets eerder dan de concurrenten.’ Oom Karel kreeg gelijk. De volgende ochtend voeren ze dicht onder een rotsige kust langs. Daniël zag dorpen en kleine stadjes. ‘Dat is allemaal turks gebied,’ wees oom Karel. ‘De Turken hebben dat allemaal veroverd, al lang geleden. Alleen Ragusa is als zelfstandig christelijk gebied overgebleven in deze streken. De mensen leven er van de handel, het zijn goede zeelieden. Ze zorgen ervoor met iedereen goede vrienden te blijven. Met de Turken, met de Venetianen, de Fransen en de Spanjaarden, en op die manier verdienen ze aan iedereen, zonder oorlog te hoeven voeren.’ Het leek Daniël een slimme oplossing. Aan het eind van de ochtend was aan stuurboord vooruit een stadje te zien dat met de huizen dicht opeengebouwd een ronding in de rotsen vulde: Ragusa. De Phoenix zeilde statig tussen een eilandje en de rotskust door en kwam de kleine haven van het stadje binnen varen. De opwinding aan boord was groot. De bemanning zag voor het eerst in al die weken de vast wal vlakbij. Straks konden ze aan land gaan! | |
[pagina 103]
| |
De bootsman moest rake klappen uitdelen om zijn opgewonden matrozen met de aandacht bij het werk te houden. En toch moest dat eerst gebeuren. Vanaf de wal keken velen toe hoe het hollandse schip behoedzaam afmeerde in hun haven. Daniël had een prachtig overzicht. Hij zag de haven, de mensen in hun kleurige kostuums, en daarachter het stadje. Rond de stad was een hoge muur, vanaf de haven omhoog langs de rotsrand van de kust en met een boog rondom de stad terug naar de haven. Daar binnen was elk plekje grond gebruikt om er een huis neer te zetten. Heel ordelijk, langs rechte straatjes, met één brede hoofdstraat vanaf de havenpoort. Oom Karel glom van plezier. Ze hadden het gehaald. Het konvooi dobberde nog ergens op de zee en zij waren hier in Ragusa. Om de matrozen te bedanken voor hun werk liet hij iedere man een deel van zijn loon uitbetalen. Dat gebeurde eigenlijk nooit, een zeeman werd pas betaald als hij thuis kwam. Maar oom Karel was in een goede bui en hij wilde iets aardigs doen. De matrozen juichten, maar de schipper keek zuur. Hij hield niet van dit soort grappen. De bootsman zei hardop wat de schipper dacht: ‘Dat geld verzuipen ze, daar komt gedonder van.’ |
|