merken. Ze houden zich nogal rustig de laatste jaren, en nu die ongelukkige oorlog afgelopen is, zijn er volop oorlogsschepen om ons te beschermen. We varen in het best beveiligde konvooi dat er in jaren vertrokken is.’
Opgewonden overlegden ze verder, het leek wel of ze zelf op reis moesten. Toen Daniël thuiskwam wist hij niet wat hij hoorde: met oom Karel naar de Middellandse Zee! Het huis was te klein.
‘Wanneer gaan we? Morgen?’
‘Nee jongen, dat duurt nog wel een paar weken. Ik heb nog niet eens genoeg matrozen. Nu het weer veilig is op zee, wil iedere reder zijn schepen laten varen. Ik moet nog matrozen hebben, een kajuitsjongen, een koksmaat, we zijn nog lang niet weg.’
‘Die kajuitsjongen, daar zorg ik wel voor,’ riep Daniël opgetogen.
‘Geen sprake van,’ zei zijn oom beslist. ‘Jij gaat mee om iets te leren, je gaat niet als de eerste de beste armoedzaaier aan het werk.’
‘Dat bedoel ik ook niet. Ik ken iemand die heel goed als kajuitsjongen kan werken en een koksmaat heb ik ook wel voor u.’ Zo monsterde Daniël in één adem voor zijn twee vrienden aan, die nog van niets wisten. Er volgden drukke dagen.
Willem en Jantje wilden graag mee, maar hadden thuis nogal wat moeite om toestemming te krijgen. Oom Karel zorgde er zelf voor dat het in orde kwam. Hij praatte met de moeders van de jongens, en liet een aardig voorschot op hun loon achter. Dat hielp. De drie vrienden zouden samen de reis maken. Eén als heer om veel te leren, twee werkend om de kost te verdienen, maar alle drie vastbesloten veel pret te hebben.
Daniël kreeg een prachtige zeemanskist met alles erin wat hij op reis maar nodig kon hebben. Hij was er uren mee bezig, pakte alles zorgvuldig in, haalde de kist weer leeg, en begon van voren af aan.
Alleen Betje vond het niet goed. ‘Wat een onzin,’ mopperde ze. ‘Wat moet dat kind in zo'n apenland. Dat kan nooit goed gaan. Een mens hoort op het land, niet op het water. En wat voor goeds hij kan leren van het volk dat naar zee gaat is mij een raadsel. Allemaal buitenlanders en gespuis.’
Marianne hielp enthousiast mee met de voorbereidingen. ‘Ik wou dat ik een jongen was,’ zuchtte ze, ‘dan kon ik ook mee.’
De kleine meisjes wilden precies weten wat Daniël allemaal meenam. Hij liet het ze geduldig zien, tot het hem verveelde, toen stuurde hij ze terug naar Aaltje.