Daniël moest er om lachen. Als maman het over behang had keek ze altijd zo vies.
‘Je lacht nu wel, maar eens zul je begrijpen dat ik gelijk heb. Je zult heel rijk worden en machtig en je hebt een koets met zes paarden.’
Dat leek Daniël wel leuk. ‘Moet ik dan veel leren?’ vroeg hij.
Maman lachte hem lief toe. ‘Je moet veel leren, maar je moet vooral goed weten met wie je wel en met wie je niet om moet gaan. Sommige mensen kunnen je vooruit helpen in de wereld, anderen houden je alleen maar tegen. Papa heeft dat nooit begrepen,’ zuchtte ze.
‘En Willem,’ vroeg Daniël schuchter, ‘is Willem...’
‘Zulke mensen heb je als personeel,’ zei maman ferm. ‘Dat zijn geen vrienden.’
Daniël was het niet met zijn moeder eens, maar hij hield zich stil. Het was veel te fijn dat ze nu zo gezellig konden praten. Maman was veel vriendelijker dan de dagen daarvoor.
‘Ik wil het liefst muzikant worden,’ zei hij zachtjes.
‘Muzikant!’ Maman riep het lachend uit, alsof het een goede grap was. ‘Dan hoef ik niet zoveel te leren,’ meende Daniël.
‘Muzikant! Mais non Daniël, dat is onmogelijk. Jij bent een heer. Je musiceert natuurlijk wel, dat hoort bij je opvoeding, net als dansen, schermen en paardrijden, maar zoiets doe je niet voor je beroep.’
Daniël was door het gesprek van gisteren pas laat naar bed gegaan, en hij moest vanochtend alweer vroeg op, dus hij had nu wel slaap. Tegen de middag sliep hij een tijdje op de bank in de trekschuit, ondanks de hinderlijke rook. Er waren meer mensen die sliepen, halfop de bank liggend of leunend in ongemakkelijke houdingen. Daniël had het voordeel dat hij nog vrij klein was; hij kon liggen.
Bij een herberg halverwege stopten ze wat langer.
De meeste passagiers gingen er eten. Daniël liep naar het jagertje toe. Het was een heel kleine, magere jongen, die bleek en moe bij zijn paard zat. Het beest graasde in de berm. De zon kwam door en het was wat warmer. Daniël maakte een praatje met de jongen. Jantje Dekker heette hij. Hij was pas negen, en hij deed dit werk al een jaar.
Daniël was er zelf een beetje verbaasd over dat hij zo gemakkelijk met een vreemde een gesprek begon. Hij had dat van Willem geleerd.
‘In de winter is het koud,’ zei Jantje. Hij streelde een hondje dat aan zijn voeten in het gras lag.
‘Is dat jouw hondje?’
‘Hij is een keer meegelopen, toen heb ik hem op het paard gezet, en nou