Willem praatte wat mee met de bakkersvrouw. Ze had alle tijd. Er kwamen andere vrouwen in de winkel, en die haakten gretig in op het onderwerp. De buurt was nog lang niet uitgepraat over alles wat er gebeurd was. Willem drentelde naar achteren en keek in de woonkamer van tante Nel. Een tamelijk donker vertrek met weinig meubels. Een grote kast vulde een groot deel van de achterwand, links en rechts waren de muren kaal.
Toen de vrouwen weg waren zei hij: ‘Tante Nel, heb je er nooit over gedacht die twee wanden mooi te behangen?’
‘Behangen? Met geld zeker. Behang, dat is voor de rijke lui, jongen. Het geld groeit me niet op mijn rug. We moeten er hard voor werken.’ ‘Toch zou het wel mooi zijn, hier in de winkel zou ook wel wat kunnen.’ Keurend keek Willem rond.
‘Moet je dat horen, die komt hier even het hele huis veranderen.’
‘Nou ja, voor weinig geld kun je er hier iets moois van maken,’ zei Willem peinzend.
De bakkersvrouw wist niet wat ze ervan moest denken. ‘Waar heb je het over jongen? Ben je niet goed geworden? Is er iets met je? Je hebt nog nooit over behangen gepraat.’ De komst van een paar klanten brak het gesprek af. Willem wachtte rustig tot iedereen weg was, en ging toen verder. ‘Heel toevallig weet ik mooi nieuw behang te koop, voor heel weinig geld. Prima spul, gemaakt voor de rijke lui die nu geen geld meer hebben. Je kunt nog kiezen.’ Hij somde op wat er allemaal mogelijk was aan afbeeldingen. Het duizelde de bakkersvrouw.
‘En wat kost dat dan,’ wilde ze weten.
Willem schatte de oppervlakten, keek eens op zijn lijst en zei voorzichtig: ‘Voor een gulden of tien per wand zet ik er een mooi jachttafereeltje op, tante Nel.’
‘Jacht? Jakkes nee, al dat bloed. Er is al genoeg geweld in de wereld.’ ‘Dan heb ik iets moois voor je, een landschap met herders en herderinnetjes. Het komt iets duurder, maar voor vijfentwintig gulden heb je de mooiste kamer van de hele gracht.’
De bakkersvrouw sloeg haar handen in elkaar.
‘Vijfentwintig gulden! In geen vijfentwintig jaar! Denk je dat ik een ezeltje schijtgeld hierachter heb staan. Vijfentwintig gulden, dat verdienen we nog niet in een heel jaar.’
Willem wist dat dat niet waar kon zijn. De bakker had een goede zaak. Het waren mensen zonder kinderen, die zuinig leefden. Ze moesten wel een aardig spaarpotje hebben. Toch had hij zelf wel moeite zich voor te stellen, over wat voor bedragen hij praatte. Het loon van zijn vader was