Toen de stoet over de gracht verdween, liep Daniël langzaam de andere kant op. Terug naar huis om te vertellen wat hij gezien had.
De eerste die hij thuis zag was Betje. Hij vertelde haar opgewonden wat er gebeurd was. ‘Arme vrouw,’ zuchtte Betje, ‘die blijft achter met al die kinderen. Wie zal er voor haar zorgen?’
‘Ze zullen toch wel gespaard hebben,’ meende Daniël. Hij hoorde dat zo vaak: zuinig zijn om te sparen, een appeltje voor de dorst, in goede tijd wat opzij leggen voor slechte tijden.
Betje glimlachte om die opmerking. ‘Er zijn heel veel mensen die nooit kunnen sparen, Daniël. Een sjouwer in de haven verdient net genoeg om zijn gezin te eten te geven, en als het een tijdje stil is in de haven verdient hij niets. Zulke mensen kunnen niet sparen. En al zouden ze iets opzij gelegd hebben, dan gaat dat vandaag wel op aan de begrafenis en aan de maaltijd daarna.’
Daniël keek verbaasd.
‘Kind, jij weet toch ook nog niets,’ zuchtte Betje. ‘Dat komt ervan als je alleen maar thuis les krijgt van zo'n franse kikker. Ze moesten je eens in de wereld rond laten kijken, daar zou je meer leren dan van al die Fransen.’ Daniël liet dat maar over zich heengaan. Hij kende Betjes mening over zijn franse opvoeding wel. Ze legde hem uit dat vrouw Duiker straks na de begrafenis een maaltijd klaar moest hebben voor allen die meegegaan waren naar de begrafenis. Hoe arm ze ook was, zo'n begrafenismaal was een erezaak, dat moest doorgaan. Er zou ook flink bij gedronken worden en het kon lang duren.
‘Je hoeft niet verbaasd te zijn als ze bij zo'n maaltijd zoveel eten, dat het gezin een maand honger moet lijden,’ zuchtte Betje.
‘Maar dan kunnen wij ze toch wel helpen,’ zei Daniël.
Betje ging rustig door met groente snijden. ‘Ik weet niet of iedereen hier in huis er zo over denkt,’ zei ze, en ze keek omhoog.
‘Ik kan het aan papa vragen,’ zei Daniël, die best begreep dat de oude keukenmeid weinig vertrouwen had in de liefdadigheid van maman. Hij wist ook wel dat zijn moeder het helemaal niet met zijn vader eens was als het over geld ging. Zijn vader was spaarzaam, maar kon als het nodig was best iets missen voor de kerk of voor mensen in nood. Maman vond hem gierig, ze klaagde erover dat ze nooit genoeg geld kreeg voor mooie dingen in huis of voor nieuwe kleren. Als hij dan wel iets gaf aan de armen, werd ze woedend en praatte soms dagen lang niet met papa.