afwassen?’ vroeg hij verbaasd. Hij wees naar het kleine bakje afwaswater.
‘We moeten heel zuinig zijn met water,’ zei moeder, ‘we krijgen maar één vaatje per dag.’
Vader kwam bij hen staan en hoorde moeders laatste opmerking. ‘Ja,’ zei hij, ‘één vaatje, anders worden de soldaten te moe en dat zouden we zo vreselijk vinden.’
Ze lachten en moeder legde de vinger op de lippen. Ze moesten stil zijn voor Klara.
Klaas ging bij een klein raam zitten. Tussen de tralies door zag hij op een kilometer afstand Woudrichem achter het galgenveld en verder weg naar rechts was Gorkum te zien.
Vanuit dit raam had vader hem gezien, nu anderhalf jaar geleden, toen hij in de nieuwjaarsnacht het bericht van Klara's geboorte had gebracht.
Het was nog steeds prachtig zomerweer, maar binnen was het koel. De zon scheen slechts in de avond als ze geen warmte meer gaf, deze kamer binnen. Dan kwam een enkele zonnestraal door het raam waar Klaas nu zat. Het derde raam keek uit op de sombere binnenplaats. Er waren twee deuren, een waardoor ze binnengekomen waren en een die toegang gaf tot een torenkamer. Beide deuren waren op slot. Het hele gezin, vader, moeder en zes kinderen zat dag en nacht opgesloten in een kamer van tien bij negen meter. Hier moesten ze slapen, eten koken, de was doen, spelen en studeren.
De middagtijd was het meest geschikt voor studie en vader had zich juist bij het grote raam gezet met een dik boek, toen onverwacht de deur van de torenkamer openging.
De commandant kwam binnen met een jonge man.
‘Van der Linden,’ riep vader uit.
‘U schijnt elkaar te kennen,’ zei de commandant. ‘Dat maakt het allemaal veel gemakkelijker.’ En hij vervolgde: ‘De gevan-