heel nauwkeurig. Hij keek steeds ontevredener, maar plotseling kwam er een grimmige grijns op zijn gezicht. ‘Noem je dat een a?’ vroeg hij. ‘Steek je hand uit!’
Aarzelend hield Klaas zijn hand voor de meester.
Met een onverwacht snelle beweging sloeg meester Lambert hem met de plak hard op de knokkels. ‘Zitten!’ klonk het bevel. Klaas haatte deze meester zoals hij nog nooit iemand gehaat had. Spoedig zou er echter iets gebeuren waardoor hij al het voorgaande zou vergeten.
De ochtend liep al ten einde, toen Klaas merkte dat Jan van Grootvelt ruzie maakte met de kleine Keesje Vossen.
Keesje had van de kruidenier Jan Thonis, die naast hem woonde, die ochtend een zakje rozijnen gekregen. Jan van Grootvelt had gezien dat Keesje rozijnen snoepte en fluisterde het jongetje toe: ‘Geef mij dat zakje.’
Keesje kreeg een vuurrood hoofd en schudde heftig nee.
‘Als je het niet geeft, zeg ik het aan de meester,’ siste Jan van Grootvelt.
Keesje zat roerloos met een hoogrode kleur.
Jan stak zijn vinger op, maar de meester zag het niet. Toen nam hij een scherp pennemesje en daarmee prikte hij Keesje onverwacht en heel gemeen. Keesje gaf een gil en de meester keek woedend hun kant uit. ‘Wat is dat? Waarom gil jij?’ riep hij Keesje toe.
‘Ze steken me,’ snikte Keesje.
‘Deed jij dat, Klaas?’ vroeg de meester.
‘Nee, meester,’ zei Klaas.
‘Wie deed het dan?’
‘Dat zeg ik niet, meester,’ zei Klaas. En hij voegde eraan toe: ‘Ik ben wel een Arminiaan, maar geen verrader.’
Het was doodstil in de klas. Had Klaas dit laatste maar niet gezegd, want een paar kinderen grinnikten onderdrukt en de