niet bij de voordeur aan te kloppen. Eer er opengedaan was, hadden ze hem al lang ingehaald. Daarom rende hij de Nieuwsteeg in. Hier wierp hij het pak over de tuinmuur en klom er zelf achteraan. Hij was maar net op tijd, want daar kwamen zijn achtervolgers al aanrennen. Eerst holden ze de steeg voorbij, toen kwamen ze terug. Klaas hoorde hen vlakbij praten. Zouden ze over de muur kijken? Hij schoof onder een paar struiken. Schuin boven hem klonk een stem: ‘Hier is hij ook niet.’
Het bleef druk in de steeg. Ze gingen nog niet weg. Klaas besloot eerst het pak af te gaan geven bij de achterdeur.
Op het tuinpad schopte hij de modder van zijn voeten en liep naar de keukendeur.
Om bij de keuken te komen moest je een paar treetjes af naar een soort kelder. Het was mooi weer, dus de deur stond open. Klaas wachtte op de drempel. Bij de schouw was de keukenmeid aan het werk. Ze had niets gehoord. Klaas kuchte eens. Het meisje keek op. ‘Ach jongen, je laat me schrikken,’ zei ze. ‘Ik moest hier dit pakje afgeven,’ zei Klaas.
‘Waarom kom je niet aan de voordeur?’
‘Ik dacht dat het misschien wel hier moest zijn,’ antwoordde Klaas.
‘Dat zal wel. Je komt zeker op de lucht van de pannekoeken af.’ Klaas mompelde iets wat op een antwoord leek.
‘Je treft het,’ vervolgde het meisje, ‘ik heb er toch een paar over. Ga daar maar zitten.’ Ze wees Klaas een plaats aan de roze geschilderde tafel. Even later stond er al een groot tinnen bord voor hem met twee heerlijke pannekoeken.
De stof werd ondertussen uitgepakt en bekeken.
Klaas gaf zijn ogen goed de kost. Het was wel te zien dat Adriaan Fransz. een van de rijkste mannen van de stad was. In de ruime keuken stonden en hingen een heleboel koperen pannen