paar meter verder bleef hij staan en wachtte op de andere soldaat. Gelukkig stonden ze niet recht voor de schuilplaats van Klaas, want daar zouden ze misschien het spoor van geknakte rietstengels dat hij gemaakt had opgemerkt hebben.
Gespannen keek Klaas naar de twee soldaten. In het vreemde licht van de weinige sterren, achter het traag bewegende riet leken het wezens uit een andere wereld.
Klaas durfde zich niet te verroeren, hoewel zijn rechterbeen pijn deed en zijn linkervoet steeds verder in de modder wegzakte. Gelukkig begonnen de mannen weer traag te lopen. Een naar links, een naar rechts. Klaas wachtte tot hun voetstappen ver weg klonken, toen floot hij een liedje, dat vader hem geleerd had. De soldaten hoorden het fluiten wel, maar elk dacht dat de ander floot.
In het kasteel kon Bijsterus de hele avond al niet slapen door het lawaai in de voorburcht. Daar hoorde hij een liedje fluiten. Maar dat was... De soldaten kenden dat liedje toch niet?... Wie zou daar fluiten?... Bijsterus haastte zich naar het raam. Klaas zag zijn vader, hij floot vreselijk vals van ontroering.
‘Ben jij het, Klaas?’ riep vader.
Vanuit het riet antwoordde Klaas: ‘Vader, het is een meisje. Klara heet ze. Moeder maakt het goed. We zijn bij oom Jan.’ De soldaten kwamen al terug. Zouden ze iets horen?
‘Is het kind gezond?’ riep vader.
‘Ja,’ antwoordde Klaas. Toen hield hij zich stil, de soldaten waren te dichtbij.
Vader stond nog bij het getraliede raam.
Een van de soldaten had iets gehoord. ‘Wat sta je daar bij dat raam te schreeuwen?’ riep hij.
‘Ik fluit en praat met de vogels,’ antwoordde Bijsterus.
De soldaat vertrouwde het niet erg. Hij keek om zich heen,