Op straat liet Adriaan het paard sneller lopen. Klaas was doodsbenauwd dat hij zou vallen.
In de Arkelstraat ging het nog sneller.
In het huis aan de Kortendijk was men ongerust geworden. Waar bleef Klaas toch? Kon hij het huis van de baker niet vinden?
Oom Jan stond voor het raam en tuurde door de dicht vallende sneeuw. De kleine kinderen sliepen gelukkig nog.
‘Klara, ik ga die jongen halen,’ riep oom Jan naar boven.
Hij kleedde zich warm aan en ging naar buiten. Brr, wat een weer! Zijn zwarte hoed was in enkele minuten wit. De sneeuw drukte de brede rand naar beneden.
Oom Jan haastte zich door een steegje naar de Arkelstraat. Hij zou juist de straat oversteken, toen hij het doffe geluid van paardehoeven hoorde in de sneeuw. In volle galop kwamen twee jongens de Arkelstraat in en... de voorste was Klaas!
‘Klaas, waar ga je heen?’ riep oom Jan.
‘Naar Dalem, baker halen!’ schreeuwde zijn neefje in het voorbijrijden.
Stomverbaasd keek oom Jan de twee jongens na.
‘Kom vlug terug,’ riep hij nog voor hij naar huis ging.
Adriaan wuifde, en daar waren ze de hoek al om.
Bonkend ging het over de Visbrug.
In de straat hoorde je de snelle hoeven bijna niet in de sneeuw. In het traag winnende daglicht leek het paard met de jongens een spookverschijning. Even voorbij de Vismarkt gingen ze een smal straatje in, dat recht naar de Borchpoort leidde. Gelukkig was de stadspoort al open.
Zonder groet stormden ze de wacht voorbij, met dof gebonk de lange, smalle brug over en daarna vrijwel geluidloos de smalle dijk naar Dalem op. Adriaan liet het paard de vrije teugel. Klaas