De Breteuil glimlacht. ‘Van stadsbestuurder tot tuinman, het is een mooie loopbaan. Die naam, daar moet ik nog eens over denken. Misschien noem ik me wel Guillaume.’
Hun gastvrouw begrijpt niet waarom de kinderen zo hard lachen, zeker een grapje dat alleen zij begrijpen. Ze kijkt Raimon aan. ‘Jij mag ook hier wonen. De held van Monségur is hier welkom, dan is het misschien wel beter als je een andere naam kiest. We weten niet wat de tegenpartij gaat doen, het is daar verdacht stil.’
Raimon krijgt een kleur, hij is verlegen. Hij ziet dat Isabelle vol verwachting naar hem kijkt, hij mag blijven, het is hier rustig en veilig. Hij kan zijn eigen werkplaats hebben. Wil hij dat? ‘Ik ga liever naar moeder Alice,’ zegt hij zacht.
Isabelle geeft de toelichting. ‘Raimon is lang op reis geweest, hij is onderweg heel goed verzorgd door iemand die hij moeder Alice noemt, daar wil hij weer heen.’ Voor het eerst is Raimon blij dat een ander voor hem praat.
De gastvrouw vindt het niet zo leuk, maar ze zegt: ‘Iedereen is vrij zijn eigen leven in te richten. Je kunt gaan, als je wilt vandaag al.’
Raimon begrijpt uit haar toon dat hij snel weg moet. Hij pakt zijn tas en zegt: ‘Dan ga ik maar.’
Isabelle, Denise en De Breteuil lopen met hem naar de poort. Daar is het afscheid moeilijk, ze huilen alle vier en zeggen niet veel meer. Ze hebben samen zoveel meegemaakt, daardoor is het moeilijk weg te gaan.
Raimon stapt naar buiten, hangt zijn tas op zijn rug en gaat op pad. Hij kijkt nog een keer om, bij een bocht in de weg. Bij de poort staat Isabelle, hij ziet haar door een waas van tranen. Haar vader en Denise zijn al naar binnen.
Raimon loopt door, Isabelle gaat het klooster in.
Laat in de middag komt Raimon in het dorp van moeder Alice. Het weerzien is ontroerend. Zij heeft al die tijd naar hem uitgekeken. Hij heeft steeds verlangd naar dit veilige huisje.