| |
| |
| |
12 De held van Monségur
Isabelle en Denise willen zo snel mogelijk op reis gaan. In dit klooster is iedereen wel vriendelijk, maar de meisjes voelen dagelijks dat ze niet echt welkom zijn. Ze hebben de volgende dag hun kleren al ingepakt, toch moeten ze nog wachten.
Raimon moet weer bij de ernstige dame komen en hoort daar dat het klooster twee ezels geeft voor de reis. ‘Als ze aangekomen zijn in Montpellier moet je wel zeggen dat de ezels met een gids teruggestuurd moeten worden,’ voegt de dame met het grijze haar er nog aan toe. Raimon zal het zeggen. Hij is ook klaar voor de reis. Morgen kunnen ze vertrekken.
De meisjes zijn blij. ‘We rijden op een ezel!’ juicht Isabelle. ‘We hoeven niet te lopen!’ Ze gaan naar de stal, waar een oude stalknecht de ezeltjes laat zien. Denise en Isabelle knuffelen hun rijdieren, die vinden dat een beetje vreemd. Vooral de ezel van Denise is wat nors, hij schudt zijn kop en vindt al dat gefrunnik maar niks. Zij noemt hem Grim, omdat hij zo grimmig kijkt. Isabelle zou haar ezel het liefst Raimon noemen, maar ze kiest voor Ami, omdat de ezel straks haar vriend is onderweg.
Ze zijn de hele dag opgewonden en praten veel met Raimon, dat mag nu. Ze hoeven niet in het klooster te blijven, ze gaan zelfs samen naar Narbonne. Raimon hoopt dat hij Sarlat daar ziet, die kent de weg, die weet veel van reizen. Bij hem zouden ze veilig zijn. Ze lopen de hele stad door, zien veel, maar Sarlat is niet in Narbonne.
De volgende ochtend vertrekken ze vroeg. Jeanne, Margot en Catherine staan bij de poort, er wordt gehuild en gelachen.
Raimon begrijpt nu de ergernis van Pierre. Je bent verantwoordelijk voor de reis, je wilt snel weg en dan al dat gejammer. Waar
| |
| |
is al die drukte voor nodig. Isabelle en Denise zijn best aardig, maar met andere meisjes erbij doen ze zo gek.
Ze gaan de poort uit, een laatste kusje, een traantje, geroep van ‘goede reis’ en ze zijn op weg, eindelijk.
De weg naar Béziers is niet moeilijk, het is een tamelijk brede baan, waar veel reizigers zijn. Ze zien kooplieden met zwaarbeladen karren, een groepje deftige dames, monniken, pelgrims en allerlei andere mensen. Die mooie oktoberdag is iedereen op weg naar Béziers.
Op de ezels reizen ze snel en ze worden niet moe. Ze gaan rustig verder aan de kant van de weg, buiten het gewoel van karren en paarden.
Ze komen door dorpen, maar ze hoeven niets te kopen. In de tas bij Raimon zit eten voor drie dagen. Ze willen opschieten en eten terwijl ze op hun ezeltjes verder rijden. Bij een rivier laten ze Guillaume, Grim en Ami grazen. Ze drinken er water en ze eten. Ze zitten een eindje bij de doorwaadbare plaats vandaan. Met veel geschreeuw drijven de kooplieden hun paarden of muilezels door het water, ze moeten niet blijven steken. Het lukt elke keer weer, de karren komen aan de overkant.
Guillaume, Grim en Ami grazen rustig.
‘Moeten wij ook door het water?’ vraagt Isabelle angstig.
‘Als we in Béziers willen komen is het de enige weg,’ lacht Raimon. ‘Onze ezels brengen ons veilig aan de overkant.’
‘Waar moeten we slapen in die stad?’ vraagt Denise.
‘Bij Sarlat of in zijn huis. Dat is de koopman waar ik mee naar Carcassonne gereisd ben, daar zijn we welkom.’
Isabelle kijkt bewonderend naar Raimon, hij weet altijd een oplossing. Ze kijkt rond, ze verlaten het gebied van bergen en heuvels. Voor hen is het land vlak. Raimon vindt dat prettig. Eindelijk weer eens herkenbaar gebied, gewoon tot de horizon kijken.
Ze komen in Béziers, het was een gemakkelijke reis, ze zijn niet moe, er waren geen gevaren onderweg. Raimon vindt in de verwoeste stad het huis van Sarlat. Daar horen ze dat de koopman
| |
| |
nog niet terug is. Ze kunnen wel binnenkomen, er is een vrouw die op het huis past. Ze kent Raimon nog wel. Terwijl hij de meisjes de stad laat zien, kookt zij het eten.
Het is zo een gemakkelijke reis, rustig zitten, je laten vervoeren en op tijd een maaltijd en een bed. Toch is Isabelle stil. Die avond als het al bijna donker is, huilt ze.
‘Wat is er?’ vraagt Denise. ‘Waarom ben je zo verdrietig?’
Isabelle wil eerst niets zeggen, dan snikt ze: ‘Ik ben straks vlak bij mijn vader en ik kan hem nooit meer zien.’
Daar kunnen ze met elkaar niets aan doen. Ze moeten slapen, Raimon wil morgen proberen het dorp van Agnes en Lucienne te halen. Het kan in één dag, hij heeft het besproken met een man die de wegen kent. Ze zullen vroeg weg moeten, flink doorstappen en dan kunnen ze voor de avond het dorp bereiken. Raimon zal niet de sluipweggetjes volgen die de gids koos, hij reist over de normale weg, waar iedereen rijdt en loopt.
Raimon ligt op zijn strozak en tuurt in het duister. De meisjes slapen al, hij hoort hun regelmatige ademhaling. Hij is wakker. Als een echte man is hij verantwoordelijk voor dit transport. Hij is gids en hij weet nu wat dat betekent. Hij denkt ook over het verdriet van Isabelle. Zou hij die gevangenen niet kunnen bevrijden? Het lijkt een krankzinnig plan, maar het zou mogelijk zijn. Hij weet dat er in de nacht maar een of twee bewakers zijn, er is die deur vanuit de zadelmakerswerkplaats. Als hij daar binnen kan komen, kan hij naar de kelder gaan. Zou die deur op slot zijn? Hij denkt aan de deur die hij nooit van dichtbij gezien heeft, de deur tussen de kelder van de zadelmaker en de gevangenis. Raimon weet het niet. Het is een te gek plan, hij moet er niet meer aan denken.
De volgende ochtend rijden ze al bij het eerste daglicht de stad uit. Het is bewolkt, grote grijze wolken hangen boven het land. Het regent zelfs, dat is vervelend. De ezels stappen rustig verder, die geven niet om een spatje regen. De drie reizigers worden nat en koud. Raimon maakt zich zorgen, ze kunnen wel ziek worden.
| |
| |
Isabelle hoest al. Hij heeft nog een droge lap onder zijn zadel. Die hangt hij om haar heen. Ze kijkt hem dankbaar aan, hij weet niet of haar gezichtje nat is van de regen of van tranen. Ze is de hele dag treurig.
Raimon denkt verder over zijn plan. Het zou eigenlijk best kunnen, hij zal het met Agnes en Lucienne bespreken. Als die zeggen dat het onzin is gaat het niet door.
Later op de dag houdt de regen op, de zon schijnt en verwarmt de koude reizigers. Het wordt alweer wat heuvelachtig. Nu is Raimon er blij om, het betekent dat ze in de buurt komen. Hij herkent hier niets, met de gids en de twee ‘volmaakten’ gingen ze langs allerlei sluipwegen. Bovendien liep hij toen gewoon mee, hij lette niet zo goed op.
Het is voor alle drie dan ook een volkomen verrassing als ze bij de ondergaande zon ineens het dorp voor zich zien. Raimon juicht: ‘Daar is het! We zijn er!’
Ze rijden het dorp in, de schoenmaker herkent Raimon. Hij komt uit zijn werkplaats en ze begroeten elkaar alsof hij jaren weg geweest is. ‘Morgen kom ik praten,’ zegt Raimon, ‘we nemen hier een dag rust.’ Dat is nieuw voor de meisjes. Ze zeggen niets, ze zijn aangekomen, dat is nu belangrijk.
Bij Agnes en Lucienne is de ontvangst hartelijk. Er is plaats voor iedereen en ze moeten beslist een paar dagen blijven. Isabelle zal dat nodig hebben, ze hoest en ziet bleek. Agnes zorgt voor haar en brengt haar naar bed. Isabelle wil niet eten. Raimon wel, die gaat er eens goed voor zitten.
Die avond als Denise al slaapt vertelt hij bij het warme haardvuur wat er onderweg gebeurd is, hoe hij het boek wegbracht. Aan het eind zegt hij: ‘Er is nog iets waar ik aan loop te denken. Isabelle is verkouden, maar ze heeft eigenlijk een veel groter verdriet. Haar vader zit in Montpellier in de muur. Hij komt daar nooit meer uit, ze is nu dichtbij hem en toch ver weg. Nu heb ik een plan, als het te gek is, zeg het dan, ik wil weten wat jullie er van denken.’
‘Ze heeft steeds over haar vader gepraat,’ zegt Agnes. ‘Dat hij
| |
| |
zijn hele leven in de gevangenis zit laat haar niet los, ze praat er telkens weer over.’
‘Dat is het,’ zegt Raimon. ‘Nu heb ik gewerkt bij een zadelmaker naast de gevangenis. Er is daar een kelder en in die kelder is een deur naar de cellen. We zouden zo alle gevangenen kunnen bevrijden.’
‘Als dat lukt, sta je met die mensen op straat. Waar moet je dan heen? Alle poorten zijn dicht.’
‘Het kan alleen als tante Marie meewerkt. Zij weet hoe je mensen de stad uitkrijgt.’
‘Die deur kan wel op slot zijn,’ zegt Lucienne. ‘Dan sta je in die kelder en je kan nog niks doen.’
Agnes wordt enthousiast voor het plan van Raimon. ‘Het kan wel. We vragen Jehan de schoenmaker en Gerard de smid, dat zijn betrouwbare kerels. Ze zijn handig en sterk. Als zij met Raimon meegaan, kan het lukken.’
Lucienne aarzelt nog. ‘Laten we er over nadenken. Ik ga nu slapen.’
De volgende dag groeit het plan. Agnes praat met de smid en Raimon probeert voorzichtig of de schoenmaker mee wil doen. Ze zitten allebei nog diezelfde avond in het huisje van Agnes en Lucienne. Daar bespreken ze de overval op de gevangenis. Het lijkt mogelijk, maar tante Marie moet wel meewerken, zonder haar kan er niets lukken.
Agnes zal naar Montpellier gaan om het haar te vragen.
Dat doet ze al de volgende dag. Denise en Isabelle mogen niets weten. Ze blijven in het dorp omdat Isabelle ziek is. Dat is voor Denise heel begrijpelijk. Ze heeft het hier goed, dat klooster kan wel even wachten. Isabelle heeft koorts en roept om haar vader. Dat versnelt de plannen.
Agnes komt de volgende dag terug en zegt: ‘Tante Marie doet mee. Vanavond is de zadelmaker weg, jullie kunnen via de gang die Raimon kent, bij haar komen. Als het lukt kunnen jullie ook
| |
| |
langs die weg vluchten.’
Vanavond al... Raimon moet wel even iets wegslikken. Dat is snel. Gerard en Jehan vinden het best, liever vandaag dan morgen. De smid maakt zijn gereedschap klaar en krijgt een stevige leren tas van de schoenmaker om het in te dragen.
Raimon hoopt dat hij die ingang vinden kan. Ze hebben twee kaarsen om in de gang hun weg te vinden, alles is klaar.
Isabelle merkt niets, zij is ziek. Denise merkt wel dat er iets bijzonders aan de hand is. Zij vraagt ernaar, maar krijgt alleen als antwoord: ‘Dat vertellen we morgen wel.’
Die middag rijden Raimon, Jehan en Gerard het dorp uit. Het is nog een heel eind naar de stad en ze moeten daar voor het donker zijn. De smid kent de weg. Ze zijn op de drie ezels, dat is een idee van Agnes. ‘Er kunnen wel mensen bij zijn die niet goed kunnen lopen. Dan is het handig als je ezels bij je hebt.’
Raimon rijdt achteraan. Als hij die boomgaard niet terugvindt loopt alles mis. Ze komen dichter bij de stad en er zijn veel boomgaarden. Welke moet het zijn? Hij weet het niet, radeloos kijkt hij rond en ziet... tante Marie. Ze zit heel rustig onder een kruisbeeld op de hoek van een landweggetje. Ze ziet de mannen komen en staat op. De begroeting is kort. Ze lacht zelfs naar Raimon. ‘Je kijkt zo ernstig, je bent toch niet bang?’ Ze wacht het antwoord niet af en zegt: ‘Jullie kunnen in deze boerderij eten. Als het donker is ga je naar de put in de boomgaard, daar sta ik met een lamp. Tot straks.’ Ze loopt terug naar de stad, gaat gewoon door de poort naar binnen en maakt thuis wat eten klaar. Ze snijdt ook stukken brood af, dat is voor de bevrijde gevangenen... als het lukt.
De mannen vinden in de boerderij alles al klaar. Ze eten er en wachten tot het donker wordt. Dan gaan ze de boomgaard in en vinden daar tante Marie onder aan de stenen trap. De boer doet het luik dicht. Raimon maakt weer de lange wandeling door het onderaardse doolhof. Ruikt weer die klam-vochtige lucht en is bang. Hij is doodgewoon bang, als het mis gaat komt hij zelf zijn
| |
| |
hele leven in de gevangenis. Jehan en Gerard lopen gewoon door, het lijkt wel of ze rustig naar een karwei gaan. Zouden zij niet bang zijn?
Bij tante Marie wachten ze tot ze de nachtwacht horen, dan gaan ze het huisje uit. Raimon leidt de twee mannen naar de zadelmaker, het is overal donker. De smid morrelt aan de deur, hij krijgt het slot open en ze zijn binnen. Net op tijd, buiten loopt de nachtwaker langs. Raimon ruikt het leer, ziet bij kaarslicht de werkplaats en loopt snel naar de kelder. Op het luik naar de kelder ligt een zware steen, de smid en de schoenmaker rollen die weg. Het luik gaat open en daar is weer die afschuwelijke gevangenislucht.
Met een kaars in zijn hand gaat Raimon naar beneden en wijst de deur naar de gevangenis aan. De smid kijkt en fluit zachtjes, dat is een meevaller: er zit geen slot op die deur.
Kunnen ze zo doorlopen? Nee, aan de andere kant zijn grendels. Dat is een tegenvaller. De smid weet wat hij moet doen. Hij heeft een zware ijzeren staaf, daarmee wrikt hij de deur omhoog. Langzaam schuift het ijzer piepend uit de hengsels en na een paar minuten is de deur open. Ze gaan de gang in en zien daar... een bewaker. De smid stormt naar voren, grijpt de man beet en fluistert: ‘Als je gilt ben je dood.’ De bewaker begrijpt er niets van, hij is stil. De smid neemt hem de sleutels af en sluit de bewaker op.
De cellen zijn nu snel open en de gevangenen kunnen naar buiten.
Jehan zegt: ‘U kunt allemaal vrij zijn, maar u moet precies doen wat Raimon zegt. Het is zijn plan, wees vooral stil.’ Dat laatste is geen overbodige waarschuwing want er wordt druk gepraat. De gevangenen zwijgen en dan horen ze iemand aankomen, de tweede bewaker.
De smid rent naar de deur en zodra de man de cellenruimte binnenkomt wordt hij beetgepakt en opgesloten. Die bewaker ziet Raimon en herkent hem. Door de lange gang komen ze weer in de kelder van de zadelmaker, de deur laten ze open. Er zijn twintig mensen bevrijd, twee mannen kunnen slecht lopen. Ze worden
| |
| |
gesteund door anderen. Jehan en Gerard kennen de weg naar het huisje van tante Marie.
In drie groepen gaan ze de straat op. Raimon heeft de vader van Isabelle in zijn groepje. Het is koud buiten, maar dat hindert niemand. Ze zijn vrij, frisse lucht! Door smalle steegjes sluipen ze naar het huis van tante Marie. Het is overal donker. Het gaat goed. Dan moeten ze een brede straat oversteken.
Raimon hoort iets. Hij steekt zijn hand op en tegen elkaar aanbotsend stopt de hele rij.
Er zijn twee nachtwakers in de brede straat. Rustig pratend lopen ze langs, ze kijken niet in het steegje.
Als de nachtwakers ver weg zijn steken ze snel over en zijn even later bij tante Marie. Het huisje is vol. Iedereen krijgt een homp brood en gaat via het luik de gang in. Raimon moet de weg wijzen. ‘Volg de blauwe strepen,’ zegt tante Marie.
Dat doet Raimon en zo is het heel eenvoudig, hij komt in de boomgaard. De smid is daar al. Even later komt Jehan. Alle gevangenen zijn bevrijd. Tante Marie is met de laatste groep meegekomen.
‘Er zijn drie boerderijen waar jullie je kunt verstoppen,’ zegt ze. ‘De groep van de smid gaat hier naar de schuur, de groep van de schoenmaker loopt met mij mee en dat doet de rest ook.’
Raimon en zijn mensen lopen mee. De ezels komen nu goed van pas. Twee gevangenen worden er op vervoerd en een man die niet zo snel mee kan komen.
Tante Marie heeft haast. Ze brengt de groep van Jehan naar een boerderij verderop, ze wacht even op de smid en loopt dan door.
Ook voor de groep van Raimon is er een schuilplaats. Daar moet iedereen wachten tot er gidsen zijn om ze naar veiliger plaatsen te brengen. De vader van Isabelle trekt tante Marie aan haar mouw. ‘Ik zou graag met Raimon meegaan, mijn dochtertje is daar.’ Tante Marie haalt haar schouders op. ‘Het is uw eigen risico,’ zegt ze. ‘Hier is het veiliger.’
Ze wacht niet langer dan nodig is. Ze zegt nog tegen Raimon:
| |
| |
‘Je bent een flinke jongen, ga zo door.’ Dan is ze alweer weg.
De nacht loopt ten einde. Raimon en zijn vrienden hebben haast, voor het dag wordt willen ze terug zijn in het dorp.
Op de drie ezels gaat het snel. De vader van Isabelle zit bij Raimon, een zware vracht voor Guillaume. Net voor de zon opkomt zijn ze in het dorp. De smid en de schoenmaker brengen de ezels naar de wei en gaan naar hun werkplaatsen. Niemand hoeft te weten dat ze de hele nacht weg waren, alleen hun vrouwen weten dat.
Raimon gaat met Robert de Breteuil het lage huisje in.
De vader van Isabelle ziet zijn dochtertje, ze slaapt, huilend neemt hij haar in zijn armen. Ze wordt wakker, denkt dat ze droomt, merkt dan dat het echt haar vader is. Ze gilt, huilt, lacht, het is allemaal te veel ineens. De anderen laten vader en dochter alleen. Na een tijdje komt hij bleek en moe in het kamertje beneden. ‘Ze slaapt,’ zegt hij. Hij omhelst Raimon. ‘Hoe kan ik je bedanken, jongen. Jij bent de held van Monségur. Jij hebt ons allemaal gered.’
‘Tante Marie heeft het meest gedaan en Agnes en Lucienne,’ zegt Raimon verlegen.
‘Het was jouw plan, jij hebt het bedacht. Isabelle en ik, wij zullen dit nooit vergeten.’
‘Zonder de smid en de schoenmaker was het niet gelukt.’
‘Onzin, het was jouw plan, jij hebt mij gered.’
‘Ik was wel bang daar beneden.’
De vader van Isabelle lacht. ‘Een held is hij die zijn angst overwint. Jij bent de held van Monségur.’
|
|