gaat naar het grote huis waar ze zouden overnachten. Het is er nog, maar alle meubels zijn kapotgeslagen en het hele huis is doorzocht. Alles ligt in wanorde door elkaar. De mensen lopen er huilend tussen. Pierre, Raimon en de meisjes helpen bij het opruimen. Ze zijn moe, maar in deze ellende moet iedereen meewerken. Na een paar uur is het huis weer bewoonbaar. Eten is er niet, alles is gestolen. Er hangen dikke rookwolken boven het dorp, overal is nog gejammer en geschreeuw. Pierre en Raimon gaan met de meisjes bij de buren helpen. Ze doen hun best, maar het is onbegonnen werk, de chaos is te groot.
Laat die avond maken ze in het donker hun bed klaar.
‘Waren het Franse huurlingen?’ vraagt Margot.
‘Een huurling is niet Frans of Kathaars,’ antwoordt Pierre. ‘Een huursoldaat vecht voor wie hem betaalt. Is er niemand die hem betaalt dan plundert hij de boeren en de mensen in de dorpen. Ze zijn gewend te roven, te stelen. Dat is hun vak, sommigen zijn er nog trots op ook.’
‘Als ze hun geld hadden gekregen, waren ze dan doorgelopen?’ Catherine vraagt het zachtjes. In het donker grijnst Pierre. ‘Misschien wel, misschien niet, dat weet je nooit. Maar we hebben toch weer geluk, kinderen. Die lui zijn niet naar Narbonne gegaan, morgen zien we ze niet.’
Ondanks de stank en de lege maag slapen ze allemaal.
De volgende dag krijgt Pierre gelijk, ze zien geen gevaarlijke huurlingen. Het land is mooi in de herfstzon, het lijkt alsof ze uit een boze droom in een vrolijke wereld gestapt zijn.
Pierre stopt bij een boerderij, vertelt wat er gebeurd is en krijgt voor de hele groep brood. Dat is een verrassing. Raimon kijkt rond, wat zien ze er moe uit. Isabelle is bleek, ze heeft al die tijd op de ezel gereden met de kleine Catherine.
Na het bezoek aan de boerderij moet ze lopen, anderen mogen op het ezeltje. Langzaam gaan ze verder, een zware tocht.
Aan het eind van de middag zien ze een stad: Narbonne. Dat geeft iedereen weer moed.