| |
| |
| |
10 Op de hoge berg
Die nacht droomt Raimon over het boek. Het wordt hem vanuit de hemel door Bertrand gegeven, het is heel zwaar, hij moet het wegbrengen. Krom onder zijn zware tas sleept hij zich voort. Er zijn hoge bergen, er zijn moerassen en pas helemaal op het eind komt zijn ezel Guillaume, die neemt de zware vracht over en samen gaan ze de laatste berg op. Daar is iedereen blij, ze bekijken het boek, dat lijkt ineens heel licht.
Hij wordt wakker, het is donker, hij hoort slapende mensen. Waar is hij? In een kasteel, in een stal? Raimon staart in het duister, er is een raam, een of andere opening waar het iets lichter is. Hebben ze hier de luiken niet dicht in de nacht?
Er komt maanlicht door het raam. Raimon ziet een schuur vol bedden, in het grootste bed ligt iemand met grijs haar, in de andere bedden slapen meisjes, drie bij elkaar en twee apart. Zelf ligt hij in een verre hoek, hij kan de hele ruimte zien. Slapen lukt niet meer. Raimon gaat rechtop zitten en kijkt rond.
Dit is dus Monségur, een stal op een steenbult. Het boek is er, hij kan wel weer weggaan. Hij ziet het huisje van moeder Alice, daar is het veel mooier. Daar kun je ver kijken buiten het dorp, daar heb je niet die ellendige bergen.
Raimon doet zijn kleren aan en gaat zachtjes naar de deur.
‘De wc is links om de hoek,’ zegt de oude vrouw. Ze draait zich om en slaapt weer. Raimon grijnst, daar ging het hem niet om, maar nu hij de weg weet kan hij wel even gaan kijken.
Hij vindt een gat in de muur, er ligt gras en hooi om je af te vegen. Alles wat mensen kwijt willen gaat hier langs een steile helling naar beneden. Raimon lacht, het kan weleens druk zijn met zoveel mensen, zouden ze dan in de rij staan?
In het maanlicht ziet het kasteel er mooi uit. De schuur van de
| |
| |
oude Bertrade staat buiten de muur, er is daar nog een ruimte, met kleine tuintjes. Raimon ziet een poortje, dat staat open, hij gaat het binnenplein op. Het is net als bij andere kastelen, klein en donker. Er is een stenen trap, zo kom je op de muur. Raimon gaat naar boven en ziet daar een soldaat.
‘Wat kom je doen?’ vraagt die man bars.
‘Zomaar, even kijken.’
De man vindt het vreemd. ‘Ben jij dat jongetje van het boek?’
Raimon knikt.
‘Daar zijn ze nogal blij mee. Kun jij lezen?’
‘Nee, ik heb het van Sint-Gilles hierheen gebracht, maar ik weet niet wat het voor boek is. De man die het me gaf zei dat het veel waard was, daarom ben ik hierheen gegaan.’
‘Hier is niet veel te beleven,’ zegt de soldaat. ‘Wachtlopen, een beetje opletten wie er binnenkomen, dat is alles. Het is hier een saaie boel met al die oude mensen. Kinderen willen ze niet op deze berg, dat stoort bij de meditatie.’
‘En die vijf meisjes dan?’
‘Die zijn hier nog niet zo lang, ze zullen ze wel naar zo'n Katharenklooster sturen. Daar laten die lui hun dochters opvoeden. Er is er één bij Narbonne en verderop zijn er ook wel van die huizen voor Katharenmeiden. Ik verveel me hier, ik wou dat er weer eens oorlog was, dan kun je allerlei dingen buitmaken. Een oorlog is mooi, jongen.’
Raimon kijkt rond en laat de soldaat maar praten, die gaat nog een hele tijd door over de oorlogen die hij meegemaakt heeft. Dat vindt die man fijn, al zijn verhalen aan Raimon vertellen.
Raimon ziet toverachtig belichte bergen, ver weg in het oosten is het eerste streepje zonlicht al te zien. Het is een sprookjesland, verre bomen krijgen fantastische vormen, vreemde rotspunten worden gezichten. Het is een mengeling van hemel en hel, het is de aarde. De soldaat praat verder en Raimon kijkt naar het westen, daar is het donker. Er komt van die kant een dichte nevel opzetten, de wind is uit het westen.
De soldaat ziet het. ‘Ook dat nog,’ bromt hij. ‘Zitten we weer
| |
| |
uren in de mist, het is altijd ellende op deze berg.’
Raimon ziet de nevel aankomen, het is een fantastisch gezicht. De opkomende zon belicht de voorste rand, die krijgt allerlei vreemde kleuren, daarachter is het dreigend donker. Dat duurt niet lang, de wolken bereiken Monségur en dan is alles mistig. De zon is niet meer te zien, het voelt nat, het is koud.
Raimon groet de soldaat en gaat naar beneden. In de schuur van Bertrade is het al druk. De meisjes zijn opgestaan en maken hun bed op. Voor de vorm rommelt Raimon ook maar wat aan zijn strozak. Dan is er vers brood en helder water, dat is alles wat ze krijgen. Raimon eet er flink van. De meisjes kijken naar hem en lachen zachtjes.
‘Hoe heet jij?’ vraagt er een.
‘Raimon, ik kom uit Sint-Gilles.’
‘Ik heet Jeanne, ik ben al dertien, ik ben een vrouw.’ Om dat te bewijzen draait ze wat met haar lichaam. Dat mag iedereen zien, het is jong en mooi. Raimon is daar nog niet in geïnteresseerd. ‘Ik ben twaalf,’ zegt hij.
‘Twaalf!’ giert Jeanne. ‘Dan duurt het nog twee jaar voor je een man bent.’
‘Ik heet Denise,’ zegt een ander meisje. ‘Hoe ben je hier gekomen? Je had zo'n bijzonder boek, kun je lezen?’
‘Ik kan niet lezen. Dat boek is mij gegeven door Bertrand in Sint-Gilles, hij had het bij zich. Ze hebben hem opgesloten en levend verbrand, ik stond erbij. Hij riep dat ik het boek weg moest brengen, dat heb ik gedaan.’
‘Ach get, alweer zo'n vervelend verhaal over brandstapels,’ pruilt Jeanne. ‘Je hoort hier niets anders. Wij hebben dat allemaal al meegemaakt in Montpellier. Onze ouders zijn zo doodgegaan of ze zitten voor hun hele leven in de gevangenis.’
‘In Montpellier heb ik ook nog vijf dagen in de muur gezeten,’ zegt Raimon. ‘Ik heb steeds maar weer gezegd dat ik op reis was om een nieuwe baas te zoeken, dat geloofden ze, ik kon eruit. In die gevangenis ben ik geholpen door Robert de Breteuil.’
| |
| |
Een van de meisjes gilt en begint te huilen, een ander slaat troostend een arm om haar schouder. ‘Dat is de vader van Isabelle,’ zegt ze tegen Raimon. ‘Wij hebben allemaal onze ouders verloren.’
‘Dat heb ik hem al verteld, Catherine,’ zegt Jeanne. ‘Laten we het nu over iets leuks hebben. Jij zocht een baas, ben je kleermaker?’
‘Zadelmaker.’
Dat antwoord valt Jeanne tegen, een kleermaker was veel leuker geweest, die kan mooie dingen voor je maken.
‘Hoe gaat het met mijn vader?’ snikt de kleine Isabelle.
‘Goed, voor zover het je goed kan gaan in de muur. Hij heeft me steeds geholpen, gaf me allerlei wijze raad, het is een lieve man.’ Isabelle knikt gretig. ‘Hij is de liefste man van de wereld.’
Jeanne snuift minachtend en loopt weg.
‘Gelukkig, die is weg,’ zegt een ander meisje. ‘Ik heet Margot. Als ik groot ben sla ik iedere Fransman dood die ik tegenkom. Ze hebben mijn ouders doodgemaakt, ik sla ze allemaal de hersens in.’
‘Dat zeg je zo vaak, Margot,’ lacht Denise. ‘Als je de man tegenkomt die je ouders heeft gedood, heb je gelijk, maar het is onzin alle Fransen aan te vallen om wat een van die lui gedaan heeft.’
‘Dat vind jij,’ roept Margot. ‘Ik denk daar anders over.’
‘Hoe is het nu in Montpellier?’ De vraag komt heel zachtjes van Catherine. Raimon lacht naar haar. ‘O, heel gewoon, mensen werken, ze vloeken, ze schelden, ze verdienen geld en geven het uit. In de zadelmakerij waar ik werkte hadden we het alle dagen druk.’
Zo gemakkelijk komt hij er bij Catherine niet af. Zij vraagt geduldig door, de andere meisjes zijn ook nieuwsgierig, zelfs Jeanne luistert mee. Raimon vertelt alles wat hij over Montpellier weet. Hij praat niet over de geheime vluchtweg van tante Marie.
‘Hoe ben je de stad uitgekomen?’ vraagt Jeanne.
‘De mensen daar hebben mij geholpen.’
| |
| |
Jeanne vraagt door, maar Raimon vertelt haar niets. Het mooie meisje is beledigd, ze loopt trots weg en mompelt: ‘Kleine jongens, die snappen er niets van.’
‘Zal ik je het kasteel laten zien?’ vraagt Isabelle.
Raimon gaat met haar naar buiten, ze lopen eerst langs de tuintjes. ‘Hier aan de buitenkant wonen de bonhommes.’ Isabelle wijst op hutjes, uitgehakt in de rotsen. Er is een schuin dakje dat op stenen of paaltjes rust. In die hokjes ziet Raimon alleen een strozak, een kist en een krukje. Dat is alles wat zo'n man of vrouw bezit. Ze turen zwijgend in de verte.
‘Ze mediteren,’ fluistert Isabelle. ‘Wij mogen hier helemaal niet komen, maar ik mag jou wel de berg laten zien.’ Ze gaan naar het kasteel, daar is het veel drukker. De klamme mist trekt op, de zon komt door, eerst als een grote rode bal, dan met volle kracht. Op het plein zijn soldaten bezig met hun wapens, ze poetsen aan hun zwaarden, spannen een nieuwe pees op een boog. Een is er zelfs een zadel aan het repareren. Raimon kan zo wel zien dat die man er niets van kan. Hij zegt niets, laat die soldaat maar prutsen. Als ze weten dat er een echte zadelmaker in het kasteel is, zit hij hele dagen in een werkplaats. Hij wandelt liever wat rond met die aardige Isabelle.
Ze gaan bij Guillaume kijken. Het ezeltje lijkt wel blij als hij Raimon weer ziet. Die aait hem over zijn zachte neus en tussen de oren, de ezel sluit zijn ogen van genot. Isabelle vraagt: ‘Ben je op die ezel hierheen gekomen?’
Raimon lacht. ‘Nee, dat was pas het laatste stuk, ik heb het meeste gelopen. Die ezel heb ik in een kasteel gekregen, er lag een ridder in het moeras, die heb ik eruit gehaald. Zij gaven mij toen Guillaume.’ Hij streelt zijn ezeltje. ‘Dat is nu mijn beste vriend.’
‘Ben jij in een kasteel geweest?’ Isabelle kijkt Raimon met grote ogen aan. ‘In een echt kasteel?’
‘In allerlei kastelen,’ zegt Raimon. ‘Ik heb ook nog een eindje meegereisd met een troubadour. Maar je moet niet denken dat het zo leuk is in die kastelen. Het is er net zo benauwd als hier en er wonen nog veel meer mensen.’
| |
| |
Ze gaan terug naar het binnenplein, daar zijn de opslagschuren voor het voedsel. Alles moet met muilezels de berg opgebracht worden, hier groeit bijna niets. In de voorraadschuren moet altijd genoeg liggen, er zijn veel mensen op Monségur.
In de hoek van het binnenplein is, half in de open lucht, de keuken. Koks zijn daar alweer druk aan het werk. Er is zelfs een oven om brood te bakken. Ook alle brandhout moet met muilezels naar boven gesleept worden. Hier is het veel levendiger en drukker dan buiten bij de ‘volmaakten’. Er wordt gelachen, geschreeuwd, hier zijn jonge vrouwen die bij de soldaten horen.
‘Waarom zijn er zoveel oude mensen hier?’ vraagt Raimon.
Isabelle lacht. ‘Kinderen vinden ze te druk. Wij moeten ook weg. Jeanne, Margot en Catherine gaan naar een klooster bij Narbonne, voor Denise en mij zoeken ze nog iets. Wij komen misschien wel in de buurt van Montpellier.’
‘Een klooster, moeten jullie non worden? Jeanne ook?’
Isabelle lacht. ‘Het is eigenlijk een school, om het niet al te gevaarlijk te maken noemen ze het een klooster. In die huizen schijnen onze mensen alles te regelen, klooster heet het maar voor de vorm.’ Ze lacht weer. ‘Jeanne als een non, ik zie het al.’ Ze loopt heel gemaakt, heupwiegend en zegt: ‘Mijnheer de abt, kan ik nog iets voor u doen?’
Lachend en pratend bekijken Raimon en Isabelle Monségur. Zij wil steeds weer over haar vader praten, ze vertelt verhalen uit haar jeugd. Raimon luistert, Isabelle is nog steeds dol op haar vader. ‘Je praat nooit over je moeder,’ zegt hij.
‘Mijn moeder heb ik niet gekend, ze is gestorven bij mijn geboorte. Een tante heeft me opgevoed, ze was niet aardig.’
‘Waar is die tante nu?’
‘Zij is op tijd gevlucht, ze zal wel ergens anders wonen. Mijn vader vond dat hij als stadsbestuurder op zijn post moest blijven, je kent hem, zo is hij.’
Raimon knikt, haar vader is zo, ze heeft gelijk.
‘We kunnen wel naar de markt gaan,’ zegt Isabelle. ‘Dat is beneden aan de berg.’ Raimon haalt Guillaume van stal en samen
| |
| |
rijden ze op het ezeltje naar de markt. Er is een weggetje aan de andere kant van de berg en op een vlak stuk, een heel eind lager, is de markt. Er staan kooplieden en er zijn mensen van de berg, ze bekijken de handelswaar. Dat is heel wat.
Raimon ziet allerlei soorten erwten en bonen en er is kool. Er staat een man die olijfolie verkoopt, een ander heeft vijgen, peren, druiven en noten. Bij een volgende kar kun je honing kopen, er is veel vis en er wordt wijn verkocht. Alles is afgestemd op de ‘volmaakten’, wat zij eten wordt hierheen gebracht en verkocht. Raimon heeft bij tante Marie iets gezien van het geld dat die mensen in het geheim ophalen en verdelen. Dat zal ook wel hierheen gaan.
Er zijn ernstig kijkende mannen, zij hebben het geld, zij kopen alles wat daar boven nodig is. Soldaten met muilezels brengen vrachten vis en graan naar boven.
‘Die kooplieden willen niet op de berg komen,’ fluistert Isabelle. ‘Hier doen ze net alsof ze niet weten aan wie ze dat eten verkopen. Gaan ze naar boven, dan krijgen ze er later last mee.’
‘En die dan?’ Raimon wijst naar een koopman die drie ezels volgeladen met zakken wijn de berg opdrijft. ‘Sommigen zijn niet bang, ze gaan naar boven, knielen driemaal voor de bonhommes en vragen een hogere prijs.’
‘Dat zal hij daar niet leuk vinden,’ Raimon wijst naar de man die dicht bij hen onderhandelt over de aankoop van een grote partij graan. Isabelle lacht. ‘Dat weet ik niet hoor, vraag het hem maar.’
Dat doet Raimon niet, ze lopen rond over de kleine markt en willen teruggaan. Een van die ernstige mannen houdt Raimon tegen. ‘Ga jij naar boven?’ Raimon knikt. ‘Neem dan deze zakken erwten op je ezel mee.’ Twee soldaten leggen zware zakken op de rug van Guillaume en dan kunnen ze naar boven lopen.
Dat valt tegen. De ezel heeft het moeilijk, maar voor Isabelle en Raimon is het ook een hele klim. Het pad is smal en ligt vol stenen, het is warm.
Ze leveren de zakken af bij de voorraadschuur en brengen Guillaume naar zijn stal. Raimon ziet dat de ezel hem verwijtend
| |
| |
aankijkt, het is alsof hij zeggen wil: Baas, hoe kon je me dat nu aandoen. Raimon aait hem over de kop en gaat weg.
Ze komen bij Bertrade in de schuur. De oude vrouw kijkt al zenuwachtig uit naar Raimon. ‘Waar was je al die tijd?’ moppert ze. ‘Je moet naar de maaltijd van de bonhommes, ze hebben je uitgenodigd.’ Ze klopt de kleren van Raimon af en laat hem zijn haar kammen, zo ziet hij er wat beter uit. Hij mag naar de eremaaltijd. Isabelle niet, de andere meisjes ook niet, die eten gewoon bij Bertrade.
‘Wat een drukte om zo'n kind,’ moppert Jeanne. ‘Het is wel dik aan tussen jullie, hè?’ zegt ze tegen Isabelle.
Die laat haar maar praten, ze heeft veel over haar vader gehoord, dat is het belangrijkste en Raimon is echt aardig.
Raimon gaat naar een ruimte in de donjon, daar is een tafel gedekt. De bonhommes zitten er al, allemaal grijze hoofden. De oude man die hem gisteren ontving wijst Raimon een ereplaats, vlak naast hem. Op de tafel staan brood, wijn, noten en fruit.
De oude man staat op, alle anderen gaan staan, Raimon doet het ook maar. De man naast hem zegent het brood met een lange toespraak, waarop de anderen iets murmelen. Het is allemaal heel plechtig, maar Raimon snapt er niets van.
Ze eten een nogal eenvoudige maaltijd. Dat was in de kastelen beter, denkt Raimon. Dan wordt er voorgelezen uit het boek dat hij gebracht heeft. Het zijn bijbelfragmenten afgewisseld met wijsgerige teksten, waar Raimon niets van begrijpt. De mannen en vrouwen rond de tafel vinden het mooi. Raimon wordt nogmaals bedankt en dan sluiten ze de maaltijd af. Dat levert weer een lange preek op, ook dat gaat voorbij.
Er komt iemand gehaast binnen. Hij fluistert tegen de oude man. Raimon hoort iets over ‘ziekenzaal’ en ‘stervende’. De man knikt. ‘Wij komen.’ Hij wenkt een van de mannen en samen gaan ze weg met ernstige gezichten.
Ze gaan allemaal terug naar hun huisje of naar hun werk. Raimon gaat weer naar de schuur van Bertrade.
| |
| |
Isabelle is er, verder niemand.
Raimon vertelt wat hij meegemaakt heeft, ook wat er aan het eind gebeurde. ‘O, dat is hier heel gewoon,’ zegt Isabelle. ‘Mensen die erg ziek zijn komen hierheen, zij krijgen dan van de bonhommes het consolamentum, dan gaan ze dood.’
‘Wat is dat consolamentum eigenlijk?’
‘Ik ben er nooit bij geweest, ze praten met zo'n zieke, ze troosten zo iemand en er zijn allerlei rituelen bij. Als je zo sterft kom je zeker in de hemel.’
‘Dat kan de pastoor toch ook doen.’
‘Dat is anders, er zijn veel mensen die zowel de pastoor als de bonhommes laten komen, die vinden dat het beste.’
Raimon knikt, hij weet nog precies hoe zijn ouders doodgingen, daar kwam de pastoor voor. Dat was heel plechtig en zij zullen ook wel in de hemel zijn.
Ze gaan weer naar buiten.
De meeste bonhommes zijn nu aan het werk. Er zijn er die in de tuintjes werken, twee gaan er met netten en lange lijnen vissen vangen in een lager gelegen rivier, anderen werken in de bakkerij of koken het eten. Een groep vrouwen zit te spinnen, zij maken mooie draden uit gewassen wol. Een van de bonhommes metselt een muurtje dat bij de keuken nodig is. Raimon ziet ook een man timmeren, die zat daarstraks ook aan de tafel. Zal hij zeggen dat hij zadelmaker is?
Het hoeft al niet meer. Bij de vrouwen die wollen draden spinnen zit ook een oude man, hij doet hetzelfde werk. Isabelle gaat naar hem toe en zegt: ‘Raimon hier is zadelmaker.’
Dat blijkt een aangename verrassing. Er is hier veel werk voor een zadelmaker. De oude man gaat met Raimon naar een soort werkplaats, er is leer en er zijn kapotte zadels. Maar gereedschap is er niet, Raimon kan zo niet werken.
‘Ik heb stevige naalden nodig en allerlei andere dingen,’ zegt hij. ‘Alleen leer, daar heb je niets aan.’
Op Monségur is iedereen behulpzaam. Nog diezelfde middag heeft Raimon iets wat op zadelmakers-gereedschap lijkt. Het is
| |
| |
niet echt goed, maar hij kan er wel iets mee doen.
Hij gaat aan het werk en Isabelle blijft bij hem. Raimon doet zijn best, maar het blijft behelpen. Echt mooi werk levert hij niet. Toch juicht iedereen en is blij. Er ligt genoeg werk voor een week, Raimon zucht, hij zit weer vast.
Zijn werkplaats is een klein hokje naast de voorraadschuren. Er lopen steeds mensen heen en weer, dat is wel aardig. Raimon ziet veel. Hij merkt dat de bonhommes zich ergeren aan de luidruchtige soldaten en hij hoort soldaten schelden op ‘die kwezels, die altijd lopen te mediteren’. Het zijn twee totaal verschillende werelden op deze ene bergtop.
Het wordt donker, dikke regenwolken omhullen de berg. Het regent, Raimon gaat wat meer naar binnen zitten, maar daar is te weinig licht. Hij legt zijn naald neer, bergt zijn werk op en gaat naar het schuurtje van Bertrade. Daar is iedereen binnen. De meisjes spelen een spelletje, Raimon doet mee. Het is nogal kinderachtig, maar ze lachen veel. Op een of andere ingewikkelde wijze wordt er iemand aangewezen en die moet dan iets uitbeelden, de anderen raden wat het is.
Het is donker in de schuur en dat maakt het extra geheimzinnig. Raimon wordt aangewezen. Hij kruipt op handen en knieën en roept klaaglijk ‘ia, ia’. Dat is eenvoudig. ‘Een ezel!’ roepen alle meisjes. Dan is Jeanne aan de beurt. Ze gaat naar een hoek van de schuur en pakt daar een lange lap. Die wikkelt ze om zich heen en ze loopt heupwiegend heen en weer.
‘Een slang,’ raadt Raimon.
Jeanne schudt geërgerd haar hoofd. Dat is fout.
‘Iemand die lappen wil verkopen.’ Weer fout.
Niemand weet wat Jeanne uitbeeldt. Ze moet het zelf zeggen. ‘Het is heel eenvoudig, een dame die in de stad loopt.’
Zo gaat die dag voorbij, er is een maaltijd en het wordt bedtijd. Raimon slaapt snel in en is weer vroeg wakker. Hij ziet het brood en het water, neemt ervan en zegt tegen Bertrade: ‘Ik ga naar mijn werkplaats.’
| |
| |
Raimon heeft nu een functie op Monségur, hij is belangrijk. Hij pakt zijn werk op en begint. Op het binnenplein wordt het alweer wat drukker. Dan komt er door de poort een stoet zielige mensen. Sommigen slepen zich op krukken voort, anderen worden gedragen op een lap tussen twee stokken. Isabelle is alweer bij Raimon, ze zag hem weggaan en heeft ook snel gegeten.
‘Dat zijn de zieken, die komen hier voor het consolamentum, voor de laatste troost voor ze sterven.’
Raimon ziet de stoet langstrekken, er zijn zeker vier ernstig zieke mensen bij. Komen die helemaal de berg op om troost te vinden? ‘Wat is er zo bijzonder aan dat consolamentum?’
Isabelle haalt haar schouders op, zij weet het ook niet. ‘Het is onze eigen godsdienst, niet die van Rome. Dat willen de mensen graag. In hun eigen stad is het gevaarlijk, daarom komen ze hierheen.’
Over die gevaren kan Raimon meepraten. Toch blijft hij het vreemd vinden, je eigen pastoor is toch ook aardig en die helpt je ook.
Hij werkt rustig aan de zadels die kapot zijn. Het wordt niet zo mooi, maar iedereen is tevreden en hij weet nog wat de troubadour zei: ‘Als het goed is heb je het helemaal alleen gedaan.’ Iedereen hier vindt zijn werk goed en hij heeft het ook nog alleen gedaan.
Vanuit zijn werkplaats ziet en hoort Raimon veel. Twee soldatenvrouwen krijgen ruzie, wat die elkaar toeschreeuwen is niet mis. Raimon lacht, toeschouwer zijn bij een scheldpartij is wel leuk. De soldaten moeten oefenen, er wordt een schijf aan de andere kant van het plein gezet en daar mikken de boogschutters op. Niemand mag op het plein komen, dat zou gevaarlijk zijn. Alleen een varken loopt er rond tussen het afval, het beest krijgt een pijl in zijn lijf. De soldaten lachen, het varken krijst en springt wild rond. Een van de koks haalt het beest weg en trekt de pijl uit. ‘Braad hem maar,’ schreeuwen de soldaten.
Van de kant van de bonhommes komt iemand vragen of men op wil houden met dat geschreeuw, de mensen aan de andere kant
| |
| |
van de muur hebben er last van. De soldaten vloeken en schelden, maar het wordt stiller. Raimon ziet het en hoort alles. Vanuit zijn werkplaats leert hij Monségur kennen. Het is geen plaats om lang te blijven, hij wil er weg.
Die avond hoort hij iets wat hem blij maakt. Hij komt thuis bij de oude Bertrade, ze eten en dan ineens staat de oude man in de schuur. Iedereen staat op en buigt driemaal. De oude man is ongeduldig. ‘Ja, ja, zo is het wel goed,’ zegt hij. ‘Meisjes, er is een gids om jullie naar Narbonne te brengen. Isabelle en Denise kunnen naar een huis bij Montpellier. Over twee dagen gaan jullie weg.’
‘Kan ik dan mee?’ vraagt Raimon.
‘Hij wil in een meisjesklooster,’ lacht Jeanne.
Bertrade geeft haar een draai om de oren en Jeanne is rustig. De oude man kijkt Raimon aan. ‘Het is jammer dat je weggaat, maar je bent volkomen vrij. Je kunt meereizen. Jullie gaan eerst naar Narbonne en daarna naar Montpellier. Zorg dat je op tijd je reistas klaar hebt.’
Dat is alles, de oude man gaat weg en binnen begint nu het gekwetter. De meisjes zijn opgewonden. Samen op reis! Over twee dagen al, wat een avontuur!
‘Blijf jij in Narbonne?’ vraagt Jeanne aan Raimon.
‘Nee, ik ga naar een dorp voorbij Montpellier.’
‘Je gaat naar moeder Alice,’ zegt Isabelle wijs.
Raimon knikt en Jeanne kijkt op hen neer. ‘Jullie zijn nogal intiem, je weet zeker al alles van hem.’
‘Wij zijn goede vrienden,’ zegt Isabelle parmantig.
Jeanne snuift verachtelijk, ze gaat haar tas inpakken. Wat neem je mee op zo'n reis?
|
|