| |
| |
| |
8 Tocht langs de rivier
Zolang het nog donker is gaat het langzaam. Raimon moet heel voorzichtig zijn weg vinden, rechts is het water, links zijn bossen, een smal pad daartussen is zijn weg. Hij weet dat hij deze rivier moet volgen tot bij de stad Quillan, daar kan hij aan het eigenlijke bergtraject beginnen. Het staat getekend op de kaart van Arnaud, de namen staan erbij, maar die kan hij niet lezen, die kent hij uit zijn hoofd.
Het is stil om hem heen. Raimon hoort wat wind in de bomen, verder niets. Elk takje dat onder zijn stevige schoenen breekt, klinkt luid, heel luid. Zouden ze dat in de stad kunnen horen?
Raimon weet het niet, de maan gaat schuil achter een wolk. Het is nu heel donker, gelukkig maakt de rivier geluid, daar zal hij niet invallen. De wolk trekt weg en hij ziet weer iets.
Dat gaat zo door tot het dag wordt. Dan kan hij steviger doorstappen, het wordt ook wat warmer, de nacht was koud.
Hij volgt steeds de kronkelende rivier. Hij komt door een klein dorp, de mensen kijken hem aan, maar zeggen niets, vragen niets. Raimon koopt brood bij een vrouw en loopt door. Hij hoort voetstappen achter zich. Hij kijkt om, er komt een dikke man achter hem aan. Raimon loopt iets harder, de man loopt ook sneller. Hij haalt Raimon in en begint een praatje.
‘Zo, helemaal alleen op reis?’
Raimon knikt, hij zegt niets.
‘Kom je uit Carcassonne?’
‘Nee, daar ben ik nooit geweest,’ liegt Raimon. Hij vertrouwt die man niet.
‘Vreemd, ik heb je daar toch weleens gezien. Jij werkte toch bij een zadelmaker?’
‘O, heet het daar Carcassonne,’ zegt Raimon. ‘Dat wist ik niet.’
| |
| |
Liegen gaat hem slecht af.
De dikke man grijnst. ‘Zeker op de loop voor de inquisitie.’
Raimon voelt een kille angst, hij haalt diep adem en zegt dan: ‘Inquisitie, daar ben ik nooit geweest.’
De dikke man blijft doorvragen. ‘Ze zijn daar anders flink bezig, het zou best kunnen dat je op de vlucht bent.’
‘Ik ben twaalf jaar, ik weet niets van die dingen.’
De man lacht. ‘Kinderen zijn tegenwoordig ook niet meer veilig, ketters zitten overal.’
Raimon zwijgt en loopt flink door. Hij wil dat dikke mannetje het liefst in de rivier gooien, maar daar is hij niet sterk genoeg voor. Wat zei Arnaud ook alweer? ‘Geweld leidt nergens toe.’ Raimon zou nu graag geweld gebruiken om die dikkerd het zwijgen op te leggen. De vent is duidelijk een verrader.
Ineens heeft hij een idee. ‘U bent ook alleen op weg. Moeilijkheden met de inquisitie? U was toch in Carcassonne?’
Het mannetje lacht zuurzoet. ‘Nee, ik reis voor een koopman. Ik breng berichten over.’ Hij toont een pak brieven. ‘Die moeten naar Quillan.’ Bijna had Raimon gezegd: ‘Daar ga ik ook heen.’
Hij weet het nog net op tijd te verzwijgen. Hij zegt: ‘Dat is een heel eind, u kunt wel gids voor die Katharen zijn.’
Het mannetje kijkt hem boos aan. ‘Katharen, daar heb ik niets mee te maken.’
Raimon wordt brutaler. ‘U verdient zeker meer als aanbrenger van de inquisitie. Die lui betalen goed, zeggen ze.’
Nu is de dikke man echt boos. ‘Ik ben geen verrader!’ schreeuwt hij. In de boom naast hem vliegt verschrikt een vogel op. ‘Jij bent zeker zo'n verrader, je weet nogal veel van die dingen.’ Hij wil Raimon slaan. Die bukt zich, ziet dat de dikke man op een smalle rand bij de rivier staat, geeft hem een zet en met een gil valt zijn aanvaller in het water.
Raimon hangt zijn tas recht op zijn rug en loopt door. Hij laat die dikkerd in het water spartelen.
Hij komt in een dorp waar een herberg is, daar eet hij.
Het kost niet veel, het is ook niet zo lekker, maar het is eten en
| |
| |
daar gaat het maar om.
Vanuit de herberg ziet hij de dikke man langskomen, wat is hij nat. Dat droogt wel in de zon, denkt Raimon.
Hij betaalt en kan verder gaan. Hij wil die dikkerd liever niet nog eens tegenkomen. Daarom kiest hij een weg die het dorp uitleidt van de rivier af. Als hij dan straks rechtsaf gaat volgt hij toch weer de rivier en kan hij voor de avond in Limoux zijn.
Dat gaat fout. De rivier maakt hier een bocht en Raimon loopt rechtuit. Het is een goede weg, hij kan flink doorstappen, maar het leidt niet naar Limoux. Het is hier heuvelachtig, Raimon zou het bergen willen noemen. Je kan niet ver om je heen kijken, dat maakt het moeilijk je richting te houden.
Raimon loopt, hij hoort geen rivier meer, hij weet niet waar het water is. Ergens aan zijn rechterhand, maar hoever? Zou hij die dikkerd al voorbij zijn? Vragen zonder antwoord.
Hij komt in een dorp en vraagt daar de weg naar Limoux. De mensen kijken hem verbaasd aan. ‘Dat is een heel eind lopen,’ zegt iemand. ‘Als je dit weggetje volgt kom je er wel. Maar het is al laat, je kunt beter hier blijven en morgen daarheen lopen.’
Raimon is eigenwijs. Hij wil vandaag nog in Limoux komen. Hij koopt brood en loopt meteen door. De weg is eerst tamelijk recht en breed, dan komt de eerste heuvel. De weg wordt smaller en kronkeliger, hij schiet helemaal niet op, het is een bergpad. Smal en steeds maar klimmen en dalen. De zon staat al laag en Limoux is nog nergens te zien. Raimon eet lopend zijn brood.
De bergen volgen elkaar in saaie regelmaat op, er komt geen eind aan. Raimon loopt steeds sneller, maar het helpt niet. Achter elke berg ligt weer een berg. Er is geen dorp of stad te zien en de zon is bijna onder. Hij begrijpt dat hij de nacht buiten zal moeten doorbrengen. Er staan wat bomen, hij zoekt een dikke tak. Dat is in ieder geval een wapen. Zouden hier wolven zijn? Als het schemert vindt hij dichte struiken in een dal. Daar zoekt hij beschutting voor de nacht.
| |
| |
Zijn wijde mantel is de enige bescherming tegen de kou. Het is al september, het kan hier koud zijn. Voorlopig heeft hij daar nog geen last van, het was een zonnige dag, de warmte hangt nog in het dal. Raimon maakt bij het laatste licht een soort bed van mos en bladeren. Daarop legt hij zijn tas als hoofdkussen, zijn bed is klaar.
Slapen kan hij niet.
Hij ligt onder de struik, het is nu helemaal donker. Er zijn allerlei vreemde geluiden. Hij hoort takjes vallen, er knapt iets vlak naast hem. Er loopt een of andere tor over zijn gezicht.
Raimon slaat zijn mantel om en probeert te slapen. Hij gaat op zijn zij liggen, de grond is vlak bij. Daar beweegt iets, de grond wijkt, er komen een spits snuitje en kleine graafhandjes naar buiten. Raimon kijkt ernaar, wat hij ziet is een vaag bewegen en hij hoort het geluid van bladeren die weggeduwd worden. Dan ziet hij het: het is een mol. De mol ruikt de jongen en duikt meteen weer weg. Even later is er gewroet onder Raimon, de mol is de verkeerde kant opgegaan. De onderaardse wroeter verdwijnt en Raimon probeert weer te slapen.
Heel dichtbij roept een uil, een klaaglijk geluid. Raimon hoort het en herkent het. Bij Sint-Gilles zijn ook uilen. De uil vliegt weg of houdt op met roepen, dat is niet te zien. Het is stil, de immense stilte van een nacht vol vreemde geluiden.
Raimon draait zich om, hij is moe. Toch blijft hij waakzaam. Daarom ligt hij lange tijd op zijn rug en kijkt naar de takken boven zijn hoofd. Er is licht buiten de struiken, de maan waarschijnlijk. Op een van de takjes loopt een rups. Raimon volgt de bewegingen van dat kleine beestje, het spant zich en doet dan vanuit die ronde houding een stap naar voren. De rups verdwijnt, er is weer een tor die op zijn gezicht valt. Dit plekje onder de struiken is toch niet zo gunstig.
Raimon staat op en loopt naar de weg. De bergen zijn nu heel mooi belicht door de volle maan, er zijn geen wolken. De wind wordt kouder. Raimon huivert, hij trekt zijn mantel steviger om zich heen, dat helpt een beetje. Er zijn zoveel dunne plekken in die
| |
| |
mantel, dat hij de koude wind nog voelt.
Overal om hem heen zijn bergen, kale toppen met hier en daar een plukje struiken of een enkele boom. Wat een land, thuis kun je tot de horizon kijken. Raimon blijft in de schaduw. Wie weet wat voor gespuis hier rondloopt, hij wil niet gezien worden. Gespuis, daar hoort hij zelf ook bij, hij is een zwerver. Hij heeft geld voor een herberg, maar er is nergens een huis te zien, laat staan een dorp of stad. Hij loopt heen en weer om warm te blijven.
Dat is reizen: gevaar, onzekerheid en geen dak boven je hoofd. Hij denkt nog aan de dikke man. Zouden zijn brieven nat geworden zijn? Meestal zitten brieven in een stevige tas, daar had die man ze ook in. Het was duidelijk een verrader, laat zo'n vent maar zwemmen.
De uren verstrijken. Hij probeert nog eens te slapen onder de struiken, het lukt niet. Er zijn telkens geluiden die hem wakker houden, nachtvogels, brekende takjes, dingen die ergens vallen. Raimon hoort alles en wacht tot het weer dag wordt.
Dat duurt lang in een dal. Hij ziet aan de oostelijke bergrand al licht en dan is het in het dal nog donker. Hij wacht niet langer, pakt zijn tas op en gaat verder.
Over een donker pad loopt hij de berg op en dan is daar de zon! Nooit eerder was Raimon zo blij met een nieuwe dag. Vergeten is de slapeloze nacht, er is weer licht, het leven gaat door. Hij zingt en danst, het volgende dal is al wat minder donker en na de klim die daar onvermijdelijk op volgt, is het volop dag. Onder in het dal dat voor hem ligt ziet Raimon een beekje, hij danst naar beneden en wast zich in het heldere, koude water. Dat is heerlijk. Afdrogen kan hij zich niet, dat moet de zon doen. De zon, die al aardig warm wordt. Na de koude nacht een heerlijk gevoel.
Raimon hoort een paard. Wie is die ruiter? Hij gaat in de beschutting van bomen staan, achter een hoge struik. Door de takken ziet hij twee paarden aankomen. Op het ene paard zit een man in mooie kleren, op het andere paard ligt zijn tas met allerlei spullen. De ruiter komt snel naar beneden en stopt bij de struik.
| |
| |
‘Kom er maar uit jongen, ik heb je wel gezien.’
Raimon stapt naar voren en groet de man op het paard, het lijkt wel een edelman, zulke mooie kleren en twee paarden. Toch klopt dat niet, een edelman reist altijd met bedienden.
‘Wat doe je hier in dit bergland, jongen, ben je verdwaald?’
Raimon knikt. ‘Ik zou de rivier volgen, maar dit leek een kortere weg, ik ben de hele nacht buiten geweest.’
De man op het paard lacht. ‘De kortste weg is niet altijd de beste. Waar moet je heen?’
De ruiter ziet er vriendelijk uit, Raimon vertrouwt hem. ‘Naar Limoux en dan naar Quillan,’ zegt hij.
De man op het paard lacht weer. ‘Dan heb je geluk, ik ga ook naar Quillan, je mag op mijn pakpaard zitten.’ Hij springt uit het zadel en zet Raimon boven op de bagage. ‘Houd je tas maar op je rug,’ zegt de vriendelijke ruiter.
Raimon is nu hoog boven de grond. Tussen de tassen heeft hij een plek waar hij stevig zit. Het is voor het eerst dat hij op een paard zit, het is minder leuk dan hij dacht.
‘Heb je weleens paard gereden?’
Raimon schudt zwijgend zijn hoofd, hij kijkt een beetje benauwd.
‘Het went vlug, je beweegt met je paard mee. Je zit daar goed ingepakt, je zal niet vallen.’ De ruiter springt op zijn paard en rustig stappend gaan ze verder.
Het valt Raimon toch mee, hij deint wel behaaglijk. Hij reist zonder te lopen, dat is mooi. De weg is hier smal, de paarden lopen achter elkaar, langzaam stappen ze naar boven. Daar houdt de ruiter zijn paard in en komt naast Raimon.
‘Hoe heet je?’
‘Raimon Morel.’
‘Waar ga je heen?’
Raimon aarzelt. ‘Naar Quillan.’
De man lacht. ‘Je bent een slimme jongen. Het zijn onzekere tijden en je weet niet of ik te vertrouwen ben. Heel goed. Ik ben Aimeric, ik reis als troubadour van het ene kasteel naar het an- | |
| |
dere. Misschien is dat een geruststelling voor je.’
Raimon heeft weleens over troubadours gehoord, die zingen oude liederen, verder weet hij er niet veel van.
‘Kunt u op alle kastelen zingen?’
‘Alleen waar onze eigen mensen wonen, bij de Fransen zing ik niet. Is dat al een beetje duidelijk?’
‘Dus u bent een van die mannen die de oude cultuur hooghouden.’
‘Dat heb je mooi gezegd, dat doe ik inderdaad.’
‘Bertrand heeft me dat geleerd.’
‘Bertrand? Wie is dat?’
‘Een man die me veel verteld heeft en die in Sint-Gilles op de brandstapel gestorven is.’
Aimeric kijkt Raimon aan. ‘Ben je daar geweest?’
Raimon knikt, hij kijkt ernstig.
‘Ga met me mee naar het kasteel van Quillan. Ik zal je die kant van ons leven laten zien, dan weet je wat de Fransen allemaal kapot maken. Over Bertrand moet je me nog eens wat meer vertellen.’
Ze gaan verder.
Op een paard blijkt Limoux dichtbij te zijn, ze rijden erdoorheen en volgen een breder pad langs de rivier. Raimon vindt paardrijden leuk. Hij zit wel krap, het schudt wat raar, maar hij kan goed rondkijken en hij hoeft niet te lopen. Hij slaapt zelfs even.
Daardoor merkt hij niet dat ze de dikke man passeren. Die stapt nors verder, hij kijkt nauwelijks naar de ruiters. Dat zijn rijke lui, die letten niet op arme mensen. Hij ziet een slapende jongen, maar herkent Raimon niet, die zit te veel in elkaar gedoken.
Raimon wordt met een schok wakker. Ze staan voor een laag huisje, Aimeric is al van zijn paard af. ‘Hier gaan we eten,’ zegt hij.
Onhandig laat Raimon zich van het paard afglijden. Hij staat weer op de grond en weet niet waar hij is. Ze gaan naar binnen en krijgen er een heerlijke maaltijd. Aimeric betaalt. Raimon weet
| |
| |
niet hoe laat het is, de zon staat al hoog aan de hemel, dit zal het middagmaal zijn. Wat het ook is, het is eten, daar gaat het om. Hij heeft honger en eet heel veel.
Aimeric en de gastvrouw lachen erom. ‘Die jongen lust wat,’ zeggen ze tegen elkaar. Raimon zwijgt, hij eet.
De hele middag volgen ze de rivier, pas heel laat zien ze de torens van Quillan. Aimeric laat zijn paarden nu draven. Dat is voor Raimon een nieuwe ervaring. Hij moet meebewegen met zijn paard, maar dat lukt hem niet. Hij wordt vreselijk door elkaar geschud. Toch zijn ze door dat gehol op die knollen op tijd bij het kasteel. Daar merkt Raimon dat de troubadour als een eregast wordt ontvangen.
Er is een ophaalbrug, de hoeven van de paarden klinken er luid. Dan een binnenplaats, klein, tussen hoge muren, en tegenover de poort een dikke vierkante toren. Die noemen ze de donjon. Aimeric mag daar slapen, voor Raimon is er een plaats bij de paarden.
Het wordt snel donker. Aimeric praat druk en deftig met mensen van het kasteel. Hij doet hier heel anders dan onderweg. Raimon is zijn knechtje, zegt hij tegen iedereen. Knechten slapen in de stal. Aimeric brengt zelf zijn paarden weg. Raimon loopt maar mee, er zijn zoveel mensen in zo'n kasteel. De troubadour wijst Raimon hoe hij de paarden moet verzorgen.
‘We zijn hier baas en knecht, trek het je niet aan. Ik moet in de donjon slapen, daar is het veel benauwder dan hier. Dat laat ik je morgen wel zien. Doe je werk goed en ga dan lekker slapen.’ Hij verdwijnt in de grote, vierkante toren.
Raimon doet zijn werk, er is een jongen die hem helpt. Die is het gewend, hij lacht om de onhandige Raimon. Het is druk in de stal, er slapen hier meer dan tien knechten. Het hele kasteel wemelt van de mensen. Raimon let er maar niet op, hij is moe. De paarden zijn verzorgd, hij pakt zijn mantel, rolt zich erin, legt zijn tas onder zijn hoofd en slaapt.
De volgende dag merkt hij wat het leven in een kasteel is. Al
| |
| |
heel vroeg is iedereen in de stal druk bezig. De kasteelheer zal met zijn gewaardeerde gast op jacht gaan. Het paard van de troubadour wordt geborsteld en mooi gemaakt. Raimon ziet een brok brood en neemt dat, niemand denkt eraan hem eten te geven. Hij heeft alleen nog maar de stallen gezien. Hij brengt het paard van Aimeric naar buiten. Het kleine binnenplein staat vol mooie paarden. Allerlei mensen lopen er druk heen en weer, iedereen doet vreselijk gewichtig. Waar waren al die bedienden vannacht? Zo'n kasteel is overvol, dat ziet Raimon nu wel. Aimeric komt naar beneden, hij bekijkt goedkeurend zijn paard. ‘Dat heb je keurig gedaan, Raimon.’
‘Hij daar heeft me geholpen,’ wijst Raimon naar de staljongen.
Aimeric lacht. ‘Je bent te bescheiden, als iets goed is heb je het altijd helemaal zelf gedaan. Alleen als het fout gaat is het de schuld van anderen. Je moet nog veel leren.’
De kasteelheer komt naar beneden, de stoet kan vertrekken. Ineens merkt Aimeric dat hij zijn jachtdolk boven heeft laten liggen. Hij maakt een mooie buiging voor de kasteelheer en zegt: ‘Sta mij toe dat mijn bediende mijn dolk haalt.’
De edelman knikt. Raimon moet naar boven, hij loopt naar de donjon en gaat naar binnen. Beneden is het vol rommel, toch zijn daartussen nog slaapplaatsen. Er is een ladder, hij klimt naar boven en komt op een houten zolder. Daar werken jonge vrouwen, ze vegen de vloer.
‘Heeft de troubadour hier geslapen?’
De vrouwen lachen. ‘Aimeric? Nee, die was twee etages hoger.’
Raimon gaat nog twee ladders op, overal staat het vol bedden en kisten. Er wonen tientallen mensen in zo'n kasteel. Hij is blij dat hij in de stal kon slapen, daar had je nog wat meer ruimte. Hij komt op de bovenste zolder, het is er benauwd, de luiken zijn nog dicht. Ook hier zijn vrouwen aan het werk. Weer vraagt Raimon waar de troubadour geslapen heeft.
Een van hen lacht. ‘Als het donker is weet je nooit waar ze slapen.’ De andere vrouwen lachen mee. Raimon begrijpt het niet. Een wijst naar een bed in de hoek. ‘Kijk daar maar, er ligt een
| |
| |
dolk op het kussen.’
Raimon pakt het wapen en haast zich langs de wankele ladders naar beneden. Daar zijn de ruiters al in een lange stoet bezig het kasteel te verlaten. Aimeric pakt de dolk, hangt hem aan zijn riem en gaat snel naar voren. Zijn plaats is naast de kasteelheer, een troubadour is een belangrijk man.
Raimon gaat maar terug naar de stal. Het pakpaard eet er tevreden van hooi uit een houten ruif, daar hoeft hij niets aan te doen. Hij loopt weer naar buiten. Het binnenplein is nu leeg, er zijn alleen nog mannen en vrouwen in het kasteel die hier werken. In een hoek van het plein is een keuken, grotendeels in de open lucht. Vrouwen zijn er bezig het middageten klaar te maken. Raimon gaat daar kijken en helpt zo'n beetje mee. Veel kan hij niet doen, hij loopt meestal in de weg. Het is hier overal zo vol. Toch schijnen de mensen die hier wonen daar geen last van te hebben. Een oude vrouw geeft hem een stuk worst en stuurt hem weg.
Hij loopt die ochtend door het hele kasteel, ziet een kleine kapel, stallen, opslagschuren en wil nog eens in de donjon kijken. Dat kan niet. Daar wordt alles klaargemaakt voor de voorstelling van Aimeric die avond. De hele benedenruimte maken ze leeg en schoon. Er komen banken in en een paar mooie stoelen. Raimon helpt waar hij kan, maar niemand heeft hem nodig. Er zijn genoeg bedienden om al het werk te doen.
Uit de keukenhoek stijgen heerlijke geuren op. Het personeel krijgt op de normale tijd eenvoudig eten in houten nappen. Er staan op het binnenplein tafels op schragen, daar zullen de jagers eten. Die komen later op de middag terug.
Raimon brengt het paard van Aimeric naar de stal, het beest is moe. De jagers hebben de hele dag achter allerlei wild aangedraafd. Er is ook genoeg gevangen. Iedereen heeft het druk. In de stallen worden de paarden verzorgd. Op het binnenplein zijn slagers bezig met de gevangen wilde zwijnen en het kleinwild. In de hoek staan al koks gereed om die geslachte beesten aan een
| |
| |
braadspit boven een vuur te braden.
De maaltijd duurt uren, afval is er voor het personeel. Ook Raimon profiteert daarvan. Verder zijn er veel honden die botten krijgen toegeworpen met een flink stuk vlees eraan. Grommend verslinden ze het. Het hele binnenplein is vol.
Aan de kant van de keuken is iedereen druk bezig, slagers, koks, vrouwen en mannen. Overal wordt druk gepraat. Aan de andere kant staan tafels, daar eten de kasteelheer en zijn gasten. Er zijn veel meer mensen dan vanochtend. Iedereen wil de troubadour horen.
Raimon staat achter Aimeric en reikt hem aan wat hij hebben wil. Een bescheiden taak, maar hierdoor is hij buiten het gewoel en kan hij goed horen wat er gezegd wordt.
De kasteelheer drinkt grote kannen wijn, hij praat steeds luider. ‘Die Fransen hebben mij bijna alles afgenomen,’ schreeuwt hij. ‘Dat begon al bij mijn vader. Ik erfde maar de helft van waar ik recht op had. We moeten die bezetters wegjagen.’
Mannen om hem heen juichen, ze zijn het helemaal met hem eens. De vrouwen zwijgen, ze zitten tussen de mannen of apart in groepjes. Als er zoveel gedronken wordt komt het gesprek altijd weer op hetzelfde.
Aimeric doet alsof hij meedrinkt, maar Raimon moet enkele malen onopvallend zijn wijnkan onder de tafel legen. De troubadour denkt aan zijn optreden. Hij lacht om de ruwe grappen, drinkt op de toekomst van een bevrijd land en wacht.
Het wordt al schemerig als ze naar de benedenzaal van de donjon gaan. Daar is licht van flambouwen, het ziet er prachtig uit. Raimon heeft nog nooit zoiets gezien. Hij krijgt een plaatsje opzij van het podium waar Aimeric op zal treden. Er liggen wat dingen klaar die in de voorstelling nodig zijn. Alles ligt op volgorde, Raimon kan op een teken van de troubadour precies met het gevraagde aankomen. Hij heeft uit de pakken van Aimeric een mooie mantel gekregen, dat staat beter op het toneel.
| |
| |
De voorstelling begint, iedereen zit op de banken of in de hoge stoelen. Aimeric komt op en begroet de aanwezigen met een lied vol hoofse zinnen, heel oud is dat lied. Men kent het en geniet van de klank van het Occitaans, dat is hun eigen taal, niets is mooier.
Voor Raimon is alles nieuw. Wat zingt die troubadour mooi. Hij heeft eerst een paar grappige liedjes, er zijn zelfs dingen in verwerkt die vandaag gebeurd zijn. Dat vindt iedereen prachtig. Dan volgen oudere liederen, die zijn nog uit de vorige eeuw, dat is bij het publiek bekend. Daarna strijdliederen uit de tijd van de oorlog tegen Frankrijk. De mannen juichen, dat is pas echt zingen. Dit zongen hun vaders die de oorlog voerden en verloren. Heel droevige liederen komen erna, weemoed om de verloren vrijheid. Raimon ziet grote mannen huilen.
Ineens begint Aimeric op een heel andere manier. Raimon hoort spotliederen op de kerk, op de Fransen en dan... een lied over Carcassonne. Iedereen weet hier wat daar aan de hand is. De troubadour heeft een gek lied gemaakt over de kledingkwestie. Raimon geniet, dat heeft hij meegemaakt.
Nu lijkt het allemaal extra belachelijk, alle mensen lachen weer. De troubadour bespeelt zijn publiek. Hij wisselt de spotliederen af met heel gevoelige teksten, dat valt in de smaak bij de dames. Tot slot zingt hij een lied waarin de schoonheid van de kasteelvrouwe verheerlijkt wordt.
Raimon hoort het en ziet een al wat oudere vrouw met een lelijke puntneus, hoe kun je daar zo mooi over zingen. Het schijnt erbij te horen.
De voorstelling is voorbij, de troubadour buigt en vanuit het publiek gooit men geschenken naar hem toe. Er is ook geld bij, Raimon hoort het aan de klank.
Aimeric laat Raimon zijn spullen inpakken. ‘Breng alles bij de paarden, morgen ga ik verder naar Axat en Prades. Ga je met me mee?’ Raimon aarzelt, die plaatsen kent hij niet.
‘Is dat de kant uit van Puivert en Belesta?’
Aimeric lacht. ‘Moet je naar Monségur? Zeg maar niets, ik
| |
| |
begrijp het al. Onze wegen gaan uit elkaar, jammer, ik had je graag mijn vak geleerd.’
Raimon pakt alles zorgvuldig in, ook zijn mooie toneelmantel. Dat stomme boek, denkt hij. Nu kan ik niet verder mee.
Dan is het of hij weer de stem van Bertrand hoort en hij weet wat zijn taak is: verder gaan naar de berg.
|
|