| |
| |
| |
7 Onrust in Carcassonne
Ook in Carcassonne hebben de dominicaner monniken een huis. Daar woont de inquisiteur, het is een al wat oudere monnik. Hij probeert zijn werk goed te doen en hoopt de mensen te overtuigen, bang maken vindt hij niet goed. Daar kan hij niet over praten, er zijn te veel jongere monniken die hem niet begrijpen. De oude inquisiteur probeert met milde straffen en lange preken de mensen weer in het goede spoor te krijgen. Hij heeft de heilige Dominicus eenmaal in zijn leven gezien, hij weet van mensen die met die man gewerkt hebben, dat de stichter van hun orde ook zo dacht. Er is geen gevangenis bij het kantoor van de inquisiteur. Als hij iemand op moet sluiten doet hij dat in de stadsgevangenis, dat daar ‘toevallig’ veel mensen ontsnappen is jammer, maar daar kan hij niets aan doen.
De jongere monniken begrijpen hun baas niet. Je moet die ketters hard aanpakken, dat is de enige methode die helpt. Laat ze kruipen, alleen een strenge kerk overleeft. Een heeft in het geheim een brief naar de hoofdstad Toulouse gestuurd. Daarin klaagt hij dat de inquisiteur te weinig doet. Hij beschrijft Carcassonne als een kettersnest, waar hard ingegrepen moet worden. De gevolgen blijven niet uit.
Op de dag waarop Raimon de stad bereikt komt er een onopvallend klein dominicaner monnikje aan. Hij gaat rechtstreeks naar het kantoor van de inquisiteur en praat vier uur met de oude man. Het is een moeilijk gesprek.
De inquisiteur krijgt te horen dat hij veel te mild is. De bezoeker heeft allerlei voorbeelden, de oude man begrijpt dat een van zijn eigen mensen dat verteld heeft. Hij kijkt naar het mannetje voor zich. Die lui hebben de macht, zij kunnen je vertellen wat je doen
| |
| |
moet. Hij ziet de felle oogjes in het smalle gezicht, de felpriemende vinger die beschuldigingen onderstreept.
De oude monnik sluit zijn ogen en wacht af Eindelijk lijkt zijn bezoeker het gesprek af te willen sluiten.
‘U hebt veel fouten gemaakt,’ zegt de spichtige dominicaan. ‘Toch is er nog vergeving mogelijk. Vanaf heden doet u precies wat ik u opdraag, dan komt alles nog goed. Ik heb gezien dat de vrouwen hier kostbare kleding dragen, dat is fout. Hun graaf heeft bij het vredesverdrag beloofd dat zijn volk voortaan sober gekleed zou zijn. Dat gaan we nu afdwingen.’
Met een triomfantelijk glimlachje kijkt hij naar de man voor zich. Dat is een eerste zet, de inquisiteur moet gehoorzamen. Hij heeft gelezen dat zijn bezoeker alle volmachten heeft gekregen van de hoogste baas in hun orde. De kleine monnik kan de inquisiteur alles laten doen wat hij wil.
De oude monnik zucht. Dat verdrag, hij was erbij. Die graaf was zo dom alles te tekenen wat ze hem voorlegden, een of andere fanaticus heeft toen dat geval van die kleding bedacht. Het is nooit echt uitgevoerd, in het begin waren de mensen hier arm door de oorlog. Daar weet zo'n jong ventje ook niets van. Later herstelde de welvaart en kochten de rijke mensen dure kleren, houd dat maar eens tegen. Je kan mensen niet in alles dwingen. ‘Die kleding is niet zo ernstig,’ zegt hij zacht. ‘Er zijn veel mensen die daar hun brood mee verdienen.’
‘Dat moeten ze op een andere manier doen,’ snerpt de ander.
‘Laat mij even uitspreken,’ zegt de inquisiteur zacht. ‘Zo'n maatregel geeft veel onrust, de mensen zullen de kerk er om gaan haten. Dat is ons doel niet, wij moeten ze juist weer met zachte hand de kerk in krijgen.’
Nu wordt de ander echt boos. ‘Dat is het nu juist,’ krijst hij. ‘Die zachte hand, die tijd is voorbij. Er is oorlog tegen alle ketterij, alleen harde maatregelen werken. U gelast nog vandaag dat vanaf morgen alle kostbare kleding verboden is. Ik geef u de tekst binnen een half uur. Is er een werkkamer voor mij?’
De inquisiteur zwijgt, belt en geeft de portier opdracht een
| |
| |
kamer voor ‘onze broeder hier’ in te richten. De deur sluit, de inquisiteur huilt. Hij kent zijn stad en weet wat er zal gebeuren.
De volgende dag maakt men in de kerk bekend dat dure kleding voortaan verboden is, er hangen op drie plaatsen in de stad plakkaten waarop precies staat wat voor stoffen en welke soorten bont er verboden zijn. Mensen die kunnen lezen vertellen het aan anderen. Een oude bedelaar roept: ‘Ik moet me bekeren, ik loop in te dure kleren.’ De mensen lachen, maar dat duurt niet lang. De maatregel wordt echt doorgevoerd.
In het huis waar Sarlat en Raimon zijn, hoort men ook over deze nieuwe streek van de inquisitie. Koopman Pierre Bonet kijkt ernstig, Sarlat huilt bijna. Waar moet hij nu met zijn koopwaar heen? Alles wat hij in zijn wagen heeft is hier ineens verboden.
Heloise, de vrouw van Bonet, komt in heel eenvoudige kleding binnen. ‘Zou dit simpel genoeg zijn,’ zegt ze spottend.
Bonet kijkt op. ‘Je ziet er in alle kleding betoverend uit. Dit zal voor die lui wel eenvoudig genoeg zijn. Maar ze hebben wel iets bedacht. Zo'n oude bepaling uit een verdrag dat iedereen al vergeten is, belachelijk. Zoiets is hier nog nooit vertoond.’ Hij staat op en gaat naar het stadhuis, als consul van Carcassonne is hij medeverantwoordelijk voor rust en orde in de stad.
De consuls hebben het moeilijk. Velen hebben zelf een handel in bont en kostbare stoffen, zoals Bonet. Anderen denken aan de handwerkslieden, de mensen die de stoffen verwerken, de mensen die leven van dure kleding. Ze zijn allemaal in één klap beroofd van hun inkomen. In de stad is het onrustig. De consuls lopen rond en raden de mensen aan kalm te blijven.
Bonet en drie andere consuls gaan naar de inquisiteur en proberen met hem de zaak te bespreken. Zij worden in het kantoor binnengelaten en zien daar de oude monnik en een spichtig ventje, een soort secretaris. Hij schrijft tenminste alles op.
Het gesprek verloopt moeizaam. De oude inquisiteur knikt als de consuls vertellen dat er onrust is. Hij zegt: ‘Dat is jammer, de mensen hadden zich al veel eerder moeten realiseren dat dure
| |
| |
kleding verboden is. We kennen allemaal de bepalingen die uw graaf ondertekend heeft.’
Het valt Bonet op dat de oude monnik steeds uit zijn ooghoeken kijkt hoe de kleine secretaris reageert. Die man is niet vrij in wat hij zegt, denkt Bonet. Hij wordt op een of andere manier gedwongen dit te zeggen.
De consuls bereiken niets. Verder praten is zinloos. Dit moet gebeuren, punt uit. Ze gaan weg en vertellen in de stad dat alleen gehoorzamen mogelijk is. Dat geeft enorme onrust.
De vrouwen zijn woedend, zij hebben recht op mooie kleren, vinden ze. Wat verbeelden die monniken zich wel. Alleen de allerarmsten lachen, eindelijk worden de rijken ook eens aangepakt. De vrouwen zijn vindingrijk, ze nemen stoffen die wel toegestaan zijn en maken daarvan kleding die op andere manieren aanstoot geeft. Een heeft een split in haar jurk tot op haar dij, een ander heeft een heel diep uitgesneden blouse. Daarmee lopen ze voor het kantoor van de inquisiteur heen en weer. De kleine monnik ziet het en nog dezelfde dag wordt kleding die te veel bloot laat zien verboden. De vrouwen geven het niet op, ze blijven boos en ze blijven de dominicanen pesten met allerlei malle lappen en kleren.
Die plagerij helpt niet de arme kleermakers, de verkopers van stoffen, de ververs, de bontwerkers. Daar zijn van de ene dag op de andere alle inkomsten weggevallen, daar hebben ze honger. Sarlat laat zijn wagen ingepakt staan, na drie dagen reist hij verder. Raimon bedankt hem voor het vervoer en dan gaan ze uit elkaar. Sarlat verlaat Carcassonne, daar is niets te verdienen. Er zijn gelukkig nog andere steden, ze zullen niet overal zo gek bezig zijn.
Raimon blijft in de stad. Bonet weet waar hij heen wil, zodra er een gids die kant uitgaat kan Raimon mee.
Dat duurt lang en intussen wordt het in Carcassonne steeds onrustiger. Op een zondag houdt de kleine monnik een felle preek. Hij gaat vreselijk tekeer en roept uit: ‘Deze stad is een kettersnest, goede katholieken mogen dat niet dulden. De ketterij moet uitge- | |
| |
roeid worden, allen die nu nog dwalen kunnen zich bekeren of we redden hun zielen door het louterende vuur.’
Niet iedereen is in de kerk, maar deze woorden zijn spoedig in de hele stad bekend. De consuls voelen de spanning. Zij gaan weer naar de inquisiteur. Bonet voert het woord.
‘We weten dat u steeds het beste voor hebt met de mensen in deze stad. Wij zullen u daar graag bij helpen. Wat uw secretaris vanochtend in zijn preek heeft gezegd, gaat echter te ver.’
De kleine monnik kijkt op van zijn papier, hij ziet Bonet en noteert die naam. Een man om nader onderzoek naar te doen.
‘Hoe bedoelt u?’ vraagt de oude monnik vermoeid.
‘Uw eerwaarde collega heeft gezegd dat iedereen hier ketter is, dat is beledigend. Dit is een stad waar eerlijke mensen wonen, ze gaan trouw naar de kerk, ze houden zich aan alle bepalingen die de Franse koning ons opgelegd heeft.’
‘Opgelegd is een fout woord,’ snerpt de kleine monnik. ‘De graaf van Toulouse heeft in volle vrijheid een overeenkomst gesloten met de Franse koning.’
‘Misschien kunt u mij dit gesprek laten voeren.’ De inquisiteur wordt nu echt boos, dat ventje moet niet denken dat hij maar alles kan doen. ‘U hebt gelijk, heren, de preek was op dat punt onjuist. Dat neemt niet weg dat wij samen moeten blijven strijden tegen ketterij.’
De consuls zijn het daar mee eens. Ze hebben voor een deel gelijk gekregen en de kleine monnik is terechtgewezen waar zij bij stonden. Dat is voorlopig genoeg. Nog diezelfde dag komt er een plakkaat waarop staat dat Carcassonne veel goede katholieken onder haar inwoners telt en dat de geachte prediker het niet zo kwaad bedoelde.
De geachte prediker is razend. Hij zal nog weleens laten zien wat hij kan. Dat blijkt in de periode die volgt.
Er worden mensen opgepakt, de bewaking in de gevangenis wordt verbeterd, er komen soldaten van de koning in de stad.
Bonet moet bij de inquisiteur komen, hij wordt dagen achtereen
| |
| |
verhoord, maar men kan hem niet vangen. Ze moeten hem laten gaan. Huilend valt zijn vrouw hem om de hals.
In het huis waar Raimon woont is het somber, hij voelt zich niet op zijn gemak. Hij wil het liefst hier weg, waar blijven die gidsen nu?
Buiten Carcassonne is al bekend dat daar een felle inquisiteur aan het werk is. Gidsen zijn voorzichtig, veel mensen kennen hen, ze blijven voorlopig liever uit de buurt.
Raimon voelt de sfeer in de stad, het is beangstigend. Wie zal wie verraden? Wie wordt er straks opgepakt? Wat doen ze met je? Raimon is bang, hij kent de gevangenis, hij wil er niet weer inkomen.
Op een dag loopt hij door de stad en ziet daar een zadelmaker aan het werk. ‘Kan ik hier werken?’ vraagt hij.
De man kijkt op. ‘Ken jij dit vak?’
Raimon pakt gereedschap en leer en laat zien wat hij kan. Zadelmaker Pierre Arnaud ziet het, knikt en zegt: ‘Je kunt hier werken.’
Daarmee is alles geregeld. Raimon hoeft niet meer doelloos te wachten, hij kan wat geld verdienen. Hij vertelt het bij Bonet. Die is er blij om. ‘Je kunt hier beter weggaan, dit huis is niet veilig meer. Ze hebben me laten gaan, maar vroeg of laat komen ze terug. Dan is het beter dat je er niet bij bent. Dicht bij de plek waar je werkt is een herberg, ga daar heen, het is er niet duur.’
Raimon doet dat en slaapt die nacht weer op stro, in de stal, dat is het goedkoopst. De herberg staat tegen de stadsmuur aan, als je op het dak klimt kom je op de muur en daar kun je naar beneden springen. Dat vindt Raimon een goede vluchtweg.
Hij werkt alle dagen en komt een beetje tot rust. In de stad blijft het onrustig, hij merkt daar nu minder van.
Pierre Arnaud is kritisch over de Katharen. Hij praat niet veel, maar tijdens het werk vraagt Raimon weleens iets.
Op een dag vraagt hij: ‘Zijn er echt zoveel Katharen hier?’ Pierre Arnaud glimlacht. ‘Het is maar wat je Kathaar noemt.
| |
| |
Sommigen menen dat er twee krachten zijn, het goede en het kwade en die voelen zich al helemaal Kathaar. Anderen weten veel meer, denken niet zo zwart-wit, dat zijn de echte, die zijn er niet veel.’
‘Maar ze hebben allemaal een hekel aan de Fransen.’
‘Ja, wat wil je? We zijn bezet, onze eigen graaf heeft niets meer te vertellen. Die Fransen beslissen alles, dat vindt niemand leuk.’
‘Waarom doet zo'n Franse koning dat?’
‘Ze willen allemaal meer macht, de koning wil zijn land groter maken, de paus wil dat wij allemaal precies doen wat hij zegt. Ze willen allemaal beslissen over de levens van ons soort, gewone mensen. Dat schijnen ze leuk te vinden.’
‘Doet de paus daar ook aan mee?’
‘Ja, wat dacht je. Eerst hadden de bisschoppen alles te vertellen, maar dat zijn nu bijna allemaal heren van adel. Ze zien de kerk zelden van binnen, die geven geen goed voorbeeld. We moeten allemaal gehoorzamen, keurige volgelingen van Rome worden, daarom is er nu inquisitie.’
Raimon vraagt nog een heleboel en Pierre Arnaud legt het hem uit. Raimon denkt na, aan het eind van het gesprek zegt hij: ‘Dus al die ellende is alleen maar om macht te hebben.’
‘Zo kun je dat wel stellen,’ zegt zijn baas.
Later die week vertelt Raimon hoe de Kathaarse soldaten de boeven wegjaagden en wat hij aan heldendaden heeft gehoord van Sarlat. Arnaud luistert en zwijgt. Als Raimon klaar is met zijn verhaal zegt hij: ‘Het is begrijpelijk dat die mensen zo reageren en een enkele keer kan het goed uitwerken. Maar in het algemeen is het niet goed. Geweld lokt nieuw geweld uit. Je kunt het beter met elkaar bepraten en samen een oplossing zoeken, al dat geweld leidt nergens toe.’
Intussen gaat het geweld van de inquisitie door. De oude inquisiteur moet de ene maatregel na de andere goedvinden. De kleine monnik heeft alles in handen. Hij bepaalt wat er gebeurt, al blijft de inquisiteur degene die zijn handtekening moet zetten onder de
| |
| |
stukken. Op een dag wordt op straat een eenvoudige wever aangehouden. Hij maakt er een hele scène van, van alle kanten komen mensen kijken. ‘Ben ik een ketter?’ roept hij luid. ‘Ik ben getrouwd, ik eet vlees, ik lieg, ik vloek, ik ben een goed christen.’
De mensen lachen, de soldaten van de inquisitie verstaan de man niet eens. Ze grijpen hem beet en sleuren hem naar de gevangenis. Niemand weet welk lot hem daar wacht.
Er worden nu zelfs processen gevoerd tegen mensen die al overleden zijn. Uit getuigen-verklaringen blijkt dat die mensen Kathaarse sympathieën hadden toen ze nog leefden. Dat wordt allemaal netjes opgeschreven en er volgt een formele veroordeling. Alle bezit van de overledene vervalt aan de kerk, het huis moet afgebroken worden en de dode wordt alsnog verbrand.
‘Het zijn toevallig allemaal rijke mensen,’ zegt Pierre Arnaud schamper. ‘Ze weten wie ze moeten pakken.’
De brandstapel is aan de andere kant van de stad, maar bij een bepaalde wind ruiken ze de scherpe rook. Raimon herkent die geur, hij ziet weer de brandstapel van Sint-Gilles voor zich, hoort weer de stem van Bertrand. Hij moet hier weg, het boek moet naar die berg. Heel voorzichtig praat hij erover met Arnaud.
Die vertelt hem hoe hij moet lopen naar Monségur, dat is hier geen geheim. Raimon onthoudt de namen van dorpen waar hij doorheen zal komen en Arnaud tekent het zelfs voor hem uit op een stuk leer. Dat krijgt Raimon in zijn tas. ‘Als je er morgen niet bent, horen ze van mij niets,’ zegt Arnaud. Raimon begrijpt hem. De zadelmaker geeft hem nieuwe schoenen, heel stevige, met dikke zolen. Hij geeft ook geld en legt zijn hand op het hoofd van Raimon. ‘Moge God je beschermen, jongen.’
Die nacht moet Raimon vluchten, het is al september, de nachten zijn langer. Het is nu of nooit. Als hij wordt opgepakt is het boek verloren, dat mag niet. Bertrand gaf hem een opdracht, hij moet naar die berg gaan. Daarna wil hij terug naar moeder Alice. Hij gaat daar werken en wil nooit meer reizen.
Midden in de nacht pakt Raimon zijn tas, het boek zit erin, ook
| |
| |
de leren lap met zijn route is veilig opgeborgen. Hij legt het geld voor de waard op een paal en klimt op het dak. De muur is dichtbij, hij wil er opgaan, maar hoort dan voetstappen.
Twee soldaten komen aanlopen. Ze praten met elkaar in het Frans. Raimon duikt weg in de schaduw van een schoorsteen. Vlak bij hem blijven de mannen staan, Raimon houdt zijn adem in. Hebben ze hem gezien? Het gesprek gaat rustig verder, het duurt lang, heel lang. Houden die kerels nooit op met praten?
Raimon krijgt kramp in zijn benen, maar durft niet te bewegen. De pijn wordt heviger, hij wacht, zelfs ademen lijkt gevaarlijk.
Eindelijk lopen de soldaten weer terug. Raimon ziet ze in het maanlicht, twee donkere figuren op de muur. Pas als ze ver weg zijn durft hij te bewegen. Hij kruipt stijf en onhandig op de muur en kijkt naar beneden, wat een hoogte. Moet hij daar naar beneden springen?
Het kan niet anders, het is de enige vluchtweg.
Raimon hangt zijn tas op zijn rug, glijdt over de rand van de muur, hangt een paar tellen aan zijn vingertoppen en laat zich dan vallen. Een struik breekt zijn val. Een beetje geschaafd, maar zonder iets te breken komt hij op de grond. Hij is buiten de stad! Raimon sluipt langs de muur naar de rivier, daar begint zijn reis. Hij hoort de soldaten in de verte, dat hindert nu niet meer, hij is in de schaduw van de bomen, ze kunnen hem niet zien. Plotseling geritsel, wat is dat? Een beest, een rover? Het is een kat die luid mauwend om hem heen loopt.
Raimon jaagt het beest weg, de kat gaat, beledigd en met stijf opgeheven staart.
De weg naar Monségur ligt open voor Raimon.
|
|