De held van Monségur, of 'Het boek van de pelgrim'
(1990)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
2 De opdrachtDe baas is echt kwaad de volgende morgen, alweer brood gestolen. Hij wil het gat in de muur dichtmaken, maar dat heeft niet veel zin in dit soort huizen. Ze zijn gemaakt van takken en stukken boomstam afgesmeerd met een laag klei, daar stoot je zo doorheen. Raimon werkt langzaam aan een zadel. De baas maakt het gat toch zo goed mogelijk dicht. Na een paar uur komt hij mopperend in de werkplaats. ‘Ik zou een hond moeten nemen,’ bromt hij. Raimon denkt: Dat doe je toch niet, je hebt een hekel aan honden. De baas kijkt naar zijn werk en zegt zelfs dat Raimon het goed doet. De jongen is verbaasd, dat is nog nooit gebeurd. Ze werken samen verder, ze eten samen en zwijgen, zo gaat het alle dagen. De baas praat niet graag, hij werkt liever. Raimon moet net zo worden als hij. Dat valt niet mee, Raimon praat graag, hij wilt altijd bij mensen zijn, veel horen en overal over meepraten. In deze werkplaats kan dat niet, hier heerst de stilte. In het begin van de middag mag Raimon naar de stad. Er is een mooi dameszadel dat hij bij een van de rijke kooplieden moet brengen. ‘En gelijk betalen,’ zegt de baas dreigend. ‘Je gaat niet weg voor ze betaald hebben.’ Raimon pakt het zadel en gaat de stad in. Door de poort waar gisteren de pelgrim opgepakt werd, komt hij op het ruime plein bij de kerk. Daar staat een groepje vrouwen te praten. Raimon vangt iets op over ‘Bonhomme in de kerker van de inquisitie’. Hij weet dat een bonhomme, een goede man, een priester is van de Katharen. Zo iemand leeft heel eenvoudig, eet geen vlees, maakt nooit een beest of mens dood. Zo'n bonhomme kan stervenden het consolamentum geven, de laatste troost voor je naar de hemel gaat. Die bonhommes preken op verborgen plekjes. Door de ver- | |
[pagina 18]
| |
volging reizen ze in allerlei vermommingen door het land, ze mogen niet herkend worden, want de inquisitie zet ze allemaal op de brandstapel. Wat dat betekent weet Raimon wel, het is hier ook al een paar keer gebeurd. Ze moeten wel helse pijnen lijden, maar de meesten schreeuwen niet. Ze stappen zwijgend of zingend op het hout en laten zich levend verbranden. Een handeling des geloofs, een auto-da-fe noemen de mensen van de kerk dat. Raimon begrijpt daar niets van, hoe kan een kerk nu willens en wetens mensen doodmaken? Hij legt het zadel neer en kijkt geïnteresseerd naar wat uitgestalde lappen, zo kan hij de vrouwen verstaan. ‘Het is een echte bonhomme,’ zegt een jonge vrouw. ‘Ik heb hem een paar dagen geleden nog horen preken in de schuur van een boer hier in de buurt.’ ‘Herkende je hem?’ vraagt een andere vrouw. ‘Ik stond vlak naast hem toen ze hem beetgrepen,’ zegt de jonge vrouw. ‘Het was diezelfde man, hij had ook zo'n lange baard en hij was oud.’ Een van de vrouwen ziet dat Raimon luistert. Ze stoot de anderen aan, ‘Hij staat ons af te luisteren.’ ‘Dat is Raimon, die verraadt ons niet,’ zegt een ander geruststellend. Raimon komt bij de vrouwen staan en hoort heel het gefluisterde gesprek. ‘Als ze doorkrijgen wat voor man dat is, komt hij er nooit meer uit,’ zegt een oudere vrouw. De anderen knikken, ze kijken ernstig, het ziet er niet goed uit voor die bonhomme. ‘Was hij gekleed als pelgrim?’ vraagt Raimon. ‘Dat zul jij niet weten,’ zegt de jonge vrouw. ‘Je kwam zelf met hem naar de poort toe.’ ‘Ik wist niet dat het een bonhomme was,’ zegt Raimon een beetje verlegen. ‘Nee, daar lopen ze niet mee te koop,’ zegt de jonge vrouw schamper. ‘We moeten proberen hem te bevrijden,’ vervolgt ze. Een andere oude vrouw lacht. ‘Iemand bevrijden uit “de muur”, dat lukt je nooit, wie daar zit komt er nooit meer uit.’ Raimon weet dat de gevangenis van de inquisitie ‘de muur’ heet. Hij staat op het punt de vrouwen te vertellen over de geheime | |
[pagina 19]
| |
ingang, waar hij door kan, maar hij doet het niet. Dat moet zijn persoonlijke geheim blijven. ‘Het kan wél,’ zegt de jonge vrouw fel. ‘We gaan met elkaar naar de inquisiteur, daar maken we een heleboel kabaal en we zeggen dat die pelgrim mijn oom is, een goede katholiek. We zweren dat het de waarheid is, dan moeten ze hem wel vrijlaten.’ De meeste vrouwen vinden dit maar een dwaas plan, ze lopen hoofdschuddend door. Vijf jonge vrouwen blijven achter, zij willen de jonge Suzanne helpen. Raimon weet nu wat Bertrand echt is. Zal het de vrouwen lukken hem vrij te krijgen? Suzanne en haar vriendinnen gaan naar het huis waar de inquisiteur is. Daar beginnen ze luid te jammeren. Raimon is er bij, hij wil niets missen. ‘Hij heet Bertrand,’ zegt hij tegen Suzanne. ‘Laat oom vrij,’ schreeuwt Suzanne. Ze huilt echt, ook de andere vrouwen huilen en krijsen. Raimon ziet de deur opengaan, de vrouwen dringen meteen naar binnen, ze duwen de verbaasde portier opzij en lopen naar het kantoor van de inquisiteur. Ze hebben geluk, hij is er. Vanuit de hal voor het kantoor ziet Raimon alles, er komen meer mensen binnen, het wordt vol in de hal. Suzanne schreeuwt weer: ‘Laat oom Bertrand vrij, hij is een goed katholiek.’ Ze valt op haar knieën voor de priester, omklemt zijn knieën en huilt hartverscheurend. Ook de andere vrouwen knielen, schreeuwen en huilen. De inquisiteur kijkt koel op hen neer. Hij is gekleed in een ruime mantel, gemaakt van de beste wol. Hij heeft die middag goed gegeten, met de beste wijn. Zijn hoofd is nog niet al te helder. Het geschreeuw van die vrouwen ergert hem. Waarom heeft de portier dat volk niet buiten de deur gehouden? Hij heft zijn hand op, de vrouwen kijken hem verwachtingsvol aan, enkelen snikken nog na, het wordt stil, ook in de hal volgen de mensen gespannen wat daar binnen gebeurt. ‘U beweert dat de gevangene van gisteren uw oom is?’ ‘Ja, ja!’ schreeuwt Suzanne. ‘Mijn oom, een goede katholiek, hij is als pelgrim hier gekomen.’ ‘Iedereen kan zich als pelgrim verkleden,’ zegt de inquisiteur | |
[pagina 20]
| |
kil. ‘Kleding zegt niets. Of iemand een goede katholiek is maken wij hier zelf wel uit.’ Hij roept een secretaris. ‘Noteer de namen van deze vrouwen, we zullen ze oproepen als het ons schikt.’ Van de jammerende vrouwen glipt er een de gang in, zij heeft haar naam liever niet bij de inquisitie in het boek. Ze bereikt ongezien de deur en verdwijnt. Van de anderen wordt de naam genoteerd en waar ze wonen. Dan kunnen ze gaan. Hun poging Bertrand te bevrijden is mislukt. Raimon loopt naar buiten met veel andere mensen, hij gaat het zadel wegbrengen. Daardoor hoort hij niet hoe Suzanne buiten door de andere vrouwen fel aangevallen wordt. Nu staan hun namen bij de inquisiteur in het boek. Daar kan allerlei onheil van komen. Bij het huis van de koopman krijgt Raimon moeiteloos zijn geld, de baas kan tevreden zijn. De rest van die middag zit hij in de werkplaats. Hij denkt na over Bertrand. Zo'n bonhomme is een belangrijke man bij de Katharen, Raimon snapt nu ook waarom die edelman betaalde. Die twee kenden elkaar en een bonhomme mag je niets weigeren. Toch is Bertrand in groot gevaar. Kan hij hem niet bevrijden?
Die nacht glipt hij weer naar de stadsmuur waar hij in de gevangenis kan komen. Hij komt binnen en vindt Bertrand in hetzelfde hok. ‘Je kunt met mij vluchten,’ fluistert Raimon. Het is aardedonker in de gewelven van de gevangenis. Bertrand zegt zachtjes: ‘Dat is niet nodig, Raimon, ik kom hier wel uit. Als ik vlucht zullen ze me overal zoeken, dan ben ik nergens meer veilig. Laten ze me gewoon gaan, dan kan ik vrij rondlopen.’ Raimon vertelt wat Suzanne en haar vriendinnen gedaan hebben. Het lijkt wel of Bertrand er niet blij mee is. ‘Dat hadden ze niet moeten doen,’ zegt hij zachtjes. ‘Ik heb die Suzanne wel herkend, ze is een goede vrouw, maar dit was heel onverstandig. Nu staat haar naam in het boek en vroeg of laat moet ze bekennen wat ik echt ben.’ ‘Ben je werkelijk een bonhomme?’ vraagt Raimon. ‘Gebruik dat woord nooit, jongen,’ zegt Bertrand. ‘Zelfs in deze | |
[pagina 21]
| |
gevangenis zitten verraders. Ik ben wat jij daarnet zei, ik reis al jaren door het land. Het is steeds goed gegaan, tot gisteren.’ Hij zucht. ‘Heb jij het boek goed verstopt?’ ‘Ik slaap erop,’ zegt Raimon. Dan horen ze in de verte een bewaker aankomen. De man heeft een kaarslantaarn in zijn hand. Raimon verstopt zich in een donkere hoek. Hij ziet dat de bewaker Bertrand uit zijn hok haalt. De inquisiteur wil met hem praten. Raimon sluipt naar de uitgang en komt weer buiten. Even later ligt hij op zijn bed, de ontsnapping is niet doorgegaan, jammer. Toch zal hij Bertrand blijven helpen.
Intussen zit Bertrand bij de dominicaner monnik die als inquisiteur beslist over leven en dood van velen. Het gesprek verloopt heel rustig, maar het duurt tot ver in de nacht. De monnik vraagt of Bertrand weleens ketters heeft gezien. Bertrand houdt zich dom en zegt dat hij aan de mensen niet kan zien wat ze denken. Of hij ketters tegengekomen is, weet hij niet, volgens hem waren het allemaal goede katholieken. ‘Bent u weleens bij een ketterse preek geweest?’ Bertrand kijkt verbaasd. ‘Preken ketters? Dat wist ik niet.’ De inquisiteur kijkt boos naar Bertrand. ‘Doe niet zo dom, man, je weet best wat ik bedoel. Vertel me maar eens wie je de laatste tijd gesproken hebt.’ Bertrand noemt een heleboel namen, maar daar heeft de dominicaner monnik niets aan. ‘Waar wilde u hier in de stad slapen?’ ‘Bij mijn nichtje Suzanne, die woont hier.’ De inquisiteur bromt. Hij geloofde niets van het verhaal van die vrouwen, maar wat hij nu hoort klopt wel. ‘Waar woont ze?’ vraagt hij. ‘Dat weet ik niet,’ zegt Bertrand. ‘Ik was haar aan het zoeken. Sint-Gilles is niet zo'n grote stad, ik zou haar wel gevonden hebben. Helaas kwamen uw mannen en grepen mij ruw beet, ze sleurden me hierheen, ze lieten mij zelfs niet uitpraten.’ ‘Mijn helpers zijn er niet om te praten,’ zegt de inquisiteur kortaf. ‘U hebt hier voor de kerk met een kleine jongen zitten | |
[pagina 22]
| |
praten, toen hebt u nogal krasse dingen gezegd.’ Bertrand doet alsof hij niet weet waar de monnik het over heeft, hij blijft heel dom reageren, maar de inquisiteur merkt best dat hij veel slimmer is. Zo gaat het gesprek door tot ver in de nacht. Bertrand blijft waakzaam, maar twee of drie keer verspreekt hij zich, vergist zich en de inquisiteur noteert die foutjes. Dat komt later goed te pas. Hij heeft het vaste gevoel dat Bertrand zo'n Kathaarse priester is. Dat gedoe van die vrouwen heeft hem het gevoel gegeven dat hij een goede vangst gedaan heeft. Dit mannetje mag hem niet ontsnappen. Hij laat Bertrand na het lange verhoor naar een hok brengen, dicht bij zijn kantoor. Die Kathaar heeft hij graag dichtbij. Raimon blijft in gedachten bezig met de gevangene. Hij doet zijn werk, maar hij doet het zonder er bij na te denken, daardoor maakt hij fouten. De baas wordt kwaad, terecht dit keer en het scheelt weinig of het avondeten schiet er weer bij in. Die nacht ligt Raimon wakker. Zal hij weer naar de gevangenis gaan? Hij wil het wel, maar hij aarzelt. Het is griezelig. Toen die bewaker gisteren kwam was hij echt bang, hij wil dat voor zichzelf niet weten, maar hij was wel bang op dat moment. Toch staat hij midden in de nacht op en sluipt naar de gevangenis. Naar binnen komen lukt wel, maar daar is alles anders. De cellen zitten vol, er zijn die dag veel mensen opgepakt. Ze horen Raimon en roepen naar hem, dat hij daardoor in gevaar komt kan ze niets schelen. Hij komt bij het hok van Bertrand en daar zitten ook andere mensen. Raimon snapt er niets van. ‘Is Bertrand niet hier?’ vraagt hij. Een oude man antwoordt: ‘Die hebben ze boven opgesloten, die zit niet meer hier. Ze denken dat hij een bonhomme is, daarom hebben ze ons allemaal in dit hok gegooid.’ Raimon hoort bewakers aankomen, hij holt naar het raam en wringt zich zo snel hij kan door de spijlen. Het is maar net op tijd, hij rent naar de schaduw van de bomen en staat daar hijgend en angstig. Een bewaker met een lantaarn komt bij het raam, kijkt, | |
[pagina 23]
| |
ziet niets en loopt weer weg. Raimon komt terug in zijn schuurtje, hij is opgewonden en bang. Wat doen ze met Bertrand? Wat is er aan de hand in Sint-Gilles? Wat weet die inquisiteur?
Vele dagen achtereen zit Raimon in de werkplaats, hij doet zijn werk en denkt aan Bertrand. Was hij maar gevlucht die nacht, toen kon het nog. Zou hij door het raam kunnen? Het is een magere man, dat zou wel lukken. Als je leven in gevaar is, kun je veel. Raimon is gelukkig al een goede zadelmaker. Hij kan zijn werk doen en toch aan andere dingen denken. Het zijn saaie dagen, hij weet niet wat er in de stad gebeurt.
In de stad is alles in rep en roer, de inquisiteur slaat hard toe. Suzanne is opgepakt en haar vriendinnen ook. Een heeft bekend dat Bertrand een bonhomme is, zij wordt vrijgelaten. Ook de andere vriendinnen van Suzanne komen vrij. Zijzelf blijft in een eenzaam hok, ver onder de grond. Ze weigert te praten. Bertrand wordt vele malen verhoord, hij voelt dat het net steeds strakker om hem sluit. Hij zit gevangen en zal hier niet meer uitkomen. Ze martelen hem, maar hij zegt niets. De bewakers gooien hem terug in zijn hok en die nacht neemt hij een besluit: hij zal bekennen dat hij bonhomme is en er bij zeggen dat anderen niets met hem te maken hebben. Zo gaat het de volgende ochtend. Bertrand staat voor de inquisiteur, alles doet pijn, zijn benen zijn kapotgeslagen. Zijn rug doet pijn, zijn armen wegen als lood, hij is een gebroken man. Toch staat Bertrand fier voor zijn vijand en zegt rustig: ‘Ik ben Kathaar, bonhomme zoals de mensen dat noemen. Alle anderen kunt u laten gaan, zij hebben hier niets mee te maken.’ De inquisiteur is blij, maar laat dat niet merken. ‘Wie wij vrijlaten maken wij zelf wel uit. Bent u bereid uw geloof af te zweren en terug te keren in de schoot van de heilige moederkerk?’ ‘Nee,’ zegt Bertrand rustig. ‘Breng die man weg,’ zegt de inquisiteur. | |
[pagina 24]
| |
Pas na vele dagen komt Raimon weer in de stad. Het is rond het middaguur, hij moet twee zadels bij het kantoor van de inquisiteur brengen. Eindelijk is hij buiten de werkplaats, eindelijk kan hij weer wat horen. In de stad is het stil. Mensen gaan schuw door de straten, angst heerst overal. Raimon hoort dat ‘die bonhomme’ bekend heeft en dat daarna veel mensen zijn vrijgelaten. Ook Suzanne is vrij. Raimon slikt moeilijk. Bertrand heeft bekend, hij moet weten dat hij daarmee zijn doodvonnis getekend heeft. Iedereen weet dat. Raimon snapt die Katharen niet. Ze willen hun cultuur, hun wijze van leven veilig stellen en toch gaan ze zingend de brandstapel op. Somber komt hij bij het kantoor van de inquisiteur. Hier zit Bertrand ergens, onbereikbaar, reddeloos. De portier doet iets heel doms, hij stuurt Raimon met zijn zadels naar de kamer waar de inquisiteur aan het eten is. De jongen komt binnen en knielt voor de deftig geklede priester. Hij ziet meteen dat de schoenen van de man van het beste leer gemaakt zijn. Zijn mantel moet heel duur zijn, die mooie wollen stof komt helemaal uit Engeland. Op de tafel staan allerlei heerlijke gerechten, zo'n monnik leeft niet in armoede. Er zijn ook twee jonge vrouwen, die drinken wijn en lachen naar de dominicaner monnik. De inquisiteur is boos dat de portier Raimon zomaar doorgestuurd heeft. Hij zegt: ‘Zet die zadels neer, jongen, na het eten zal je betaald worden. Wacht maar in de hal.’ Raimon wacht. De portier zit te dommelen in zijn hok, in de hal zijn allerlei deuren. Wat zou er achter die deuren zitten? Raimon is nieuwsgierig. Hij glipt naar de dichtstbijzijnde deur en doet die voorzichtig open. Een kille golf van stank komt hem tegemoet. Hierachter zijn de cellen in de onderaardse gangen van deze gevangenis. Raimon weet niet dat Bertrand daar ook ergens zit, wachtend op de dood. Hij doet de deur dicht en sluipt naar een deur in de hoek. Als hij die open doet kijkt hij verbaasd. Het lijkt wel een werkplaats. Wat een vreemde machines staan hier. | |
[pagina 25]
| |
Ineens voelt hij de harde hand van de portier in zijn nek. ‘Wat sta jij daar in de martelkamer te gluren, wat mot dat?’ Raimon doet heel dom. ‘Ik moet plassen, mijnheer, ik dacht dat dat hier kon.’ De portier duwt hem naar buiten. ‘Zeiken doe je maar op straat, dat doen de varkens ook.’ Voor de vorm gaat Raimon maar even bij een muur staan en wacht verder buiten. De martelkamer; wat een verschrikkelijke machines hebben ze daar staan. Hij heeft het maar heel even gezien, hij weet niet wat ze met al die apparaten doen, maar het is allemaal even erg. Zou Bertrand daar ook geweest zijn? Raimon weet het niet. Hij krijgt na ruim een uur zijn geld en komt ermee bij zijn baas. Die is tevreden, het gaat goed, hij werkt hard en verdient geld, daar gaat het maar om. ‘Volgende week gaan ze ketters verbranden,’ zegt de baas. Het lijkt wel of hij het leuk vindt. ‘Dan komen er veel mensen in de stad, we kunnen wel met zadels op de markt gaan staan.’
Een week later is het zover. De officiële ketterverbranding zal plaatsvinden. Buiten de stad is een grote brandstapel gemaakt, de laatste bomen die nog over waren van het grote bos zijn ervoor omgehakt. Er komen enorm veel mensen naar Sint-Gilles, zo'n auto-da-feGa naar voetnoot* zie je niet elke dag. De baas van Raimon is op de markt met zijn zadels, hij doet goede zaken. Raimon mag wel buiten de stad gaan kijken. Dat doet hij, al is hij diep in zijn hart bang voor wat hij gaat zien. Hij heeft vaker ketterverbrandingen gezien, maar toen waren het onbekenden, nu is Bertrand erbij. Hij heeft maar zo kort met Bertrand gepraat, toch is het net of hij hem al veel langer kent. Het is een goede vriend. Op een groot podium tegenover de brandstapel zitten de gasten | |
[pagina 26]
| |
van de inquisiteur. Het stadsbestuur en heel veel geestelijken, van alle kanten zijn ze gekomen. Iedereen die een of andere functie heeft moet hier bij zijn, kom je niet, dan ben je al verdacht. Het podium is vol, al die deftige heren groeten elkaar ernstig, het is een plechtige dag. Raimon staat op een laag heuveltje een eindje verderop. Beneden hem stroomt het veld vol mensen, de hele stad komt kijken. Nieuwsgierigheid, sensatie en je duidelijk laten zien, dat speelt allemaal mee. De verschillende ceremoniële handelingen kan Raimon niet volgen, hij staat te ver weg. Hij ziet de rij veroordeelden komen, zeven zijn het, vijf mannen en twee vrouwen. Bij de mannen strompelt Bertrand mee. Er is een lange rij mensen die vooraan moeten kijken naar de ketterverbranding, zij blijven leven, maar ze moeten wel heel goed weten waar ketterij toe leidt. De meesten van die mensen zullen hun hele leven of heel veel jaren in de ‘muur’ opgesloten blijven. Van alle veroordeelden wordt het huis afgebroken en men verkoopt hun bezittingen. Niemand mag hun naam nog noemen, ze zijn dood voor de wereld. De veroordeelden worden de brandstapel opgedreven. Bertrand probeert te zingen, het lukt niet meer. De andere veroordeelden zijn stil, slechts één man jammert en roept. Dan gaat het heel snel. Een man steekt de houtstapel aan, rook kringelt omhoog. De veroordeelden hoesten, ze stikken bijna in de rook. Dan bereiken de vlammen hen. Er zijn er die schreeuwen van pijn. De vlammen laaien hoger op. Dan klinkt dwars door rook en vuur de stem van Bertrand: ‘Raimon, breng de schat in veiligheid!’ Luid en duidelijk klinkt het, weerkaatst door de stadsmuur. Raimon hoort het, het is alsof een stem uit de hemel hem de opdracht geeft. Mensen kijken wie er bedoeld wordt, ze zien de eenzame jongen op het heuveltje. Die zal hij toch niet bedoelen? Dat is nog maar een kind. Het schouwspel voor hen trekt alle aandacht. De woorden van Bertrand vergeet men. Na een uur is alles voorbij, de gasten van | |
[pagina 27]
| |
de inquisiteur gaan samen eten en de mensen lopen de stad in. Op de brandstapel smeulen de resten van wat eens mensen waren. Raimon gaat naar de markt. Daar is zijn baas, hij praat met twee vreemde kerels. ‘Jouw knechtje heet toch Raimon?’ ‘Ja,’ zegt de baas. ‘Hij moet van die ketter een schat wegbrengen, je moet maar goed op hem letten.’ ‘Er zijn er zoveel die Raimon heten,’ bromt de baas. ‘Kom mee, jongen, we gaan naar huis.’
Die avond kan Raimon niet slapen. Hij heeft een opdracht, wat moet hij daarmee doen? Naar Monségur lopen? Hij kent de weg niet, het is heel ver en de reis is gevaarlijk. Toch heeft Bertrand hem die opdracht gegeven. Laat in de nacht staat Raimon op. Hij doet zijn kleren in een zacht-leren zak, verstopt het boek eronderin en gaat naar buiten. Hij ziet aan de horizon al een streep licht, daar is het oosten, hij moet naar het westen. Vanaf de stad ziet hij een weg die kant uit gaan, hij loopt erheen en begint de lange reis naar het verre Monségur. |
|