maal nogal onduidelijk.
Vader legde haar uit dat zoiets als een vergadering van de staten-generaal al ruim anderhalve eeuw niet meer gebeurd was. Hij scheen het heel belangrijk te vinden. Er moesten verkiezingen komen, dat vond vader ook heel mooi.
Margje begreep niet waarom haar vader zich daar zo druk over maakte, als buitenlander mocht hij toch niet meedoen.
Het politieke gerommel in Parijs was in 1788 nog ver weg. Woorden als ‘despoot’, ‘misbruik van voorrechten’ en ‘nutteloze aristocraat’ zouden ze nog heel vaak horen.
Vader legde Margje bij het werk in de keuken uit dat er in Frankrijk drie standen waren: de adel, de geestelijkheid en de derde stand. Adel en geestelijkheid hadden een heel aparte plaats: ze hoefden geen belasting te betalen.
Daar werd steeds luider over geklaagd.
‘De derde stand, daar gaat het om,’ zei vader. Hij toonde een boekje, het heette: ‘Wat is de derde stand’. ‘Hier staat in dat het volk de baas moet zijn en het volk dat is de derde stand,’ legde vader uit. ‘Dat is wat wij patriotten ook steeds beweerd hebben.’
Margje luisterde wel, maar ze dacht meer aan de prijzen op de markt. Voor de hardwerkende Nederlanders op hun bedrijfje in Grevelingen was het een goede zomer. In september konden ze tevreden zijn. Via de heer Hofman had moeder veel touw kunnen verkopen in Duinkerken. De prijs was wel iets lager, maar het ging om zo'n grote hoeveelheid dat het pakhuis bijna leeg was. Op de lijnbaan kon men weer flink doorwerken. Door het wegvallen van een deel van de linnenindustrie was de prijs van het vlas laag. Dat gaf goedkope grondstof voor het touw. Het ging goed met het bedrijf.
Op de boerderijen in de omgeving was men niet zo blij. Overal was de oogst mislukt. In juli waren er in heel Frankrijk na hevig onweer zware slagregens geweest. Overal lag het graan plat op de akkers, het rotte weg voor het geoogst kon worden. Graanhandelaren kochten alles op wat er te koop was en hielden het in hun pakhuizen, in afwachting van de schaarste en de hoge prijzen die zeker zouden volgen. Het brood zou duur worden, de lonen bleven laag.
Margje was nog meer gegroeid, ze voelde zich geen kind meer. Ze was ook geen kind meer. Dat merkte ze op de markt en in de stad, ze werd er niet meer als kind behandeld.
's Avonds, alleen op haar kamertje, keek ze uit over het vlakke land. Daar ver weg lag Watten, daar was Willem, van wie ze niets meer hoorde.