lachte opgelucht terug.
‘La vieille’, de oude, dat was tante Melanie, begreep Margje.
Margje had haar bord net leeg. ‘Ik loop even mee, ik ontbijt bij mijn tante,’ zei ze.
‘Maar u...’
‘Ja, ik neem nog maar een hapje,’ zei Margje. Ze volgde Jeanine naar de kamer van tante Melanie aan de straatkant. Een kleine sombere ruimte waar nooit zon kwam. Tante Melanie was blij haar te zien. Gezellig babbelend aten ze samen het blad met brood en beleg leeg. Dat wil zeggen Margje at en tante Melanie schonk thee in.
‘Matig eten kind,’ waarschuwde ze. ‘Je kent de tien punten voor een gezond leven toch nog wel?’
Margje knikte en nam nog een boterham. ‘Daar heb ik onderweg vaak aan gedacht tante. We hebben zo ongeveer alles meegemaakt wat in strijd is met die regels en ik voel me zo gezond als een vis.’
Tante was verbaasd, ze vertrouwde het nog niet helemaal.
‘We zullen je de komende tijd goed in de gaten houden, wie weet wat je onder de leden hebt.’ Ze glimlachte naar haar nichtje en streelde haar blonde haar.
‘Lief kind, ik was zo bang dat ik je nooit meer terug zou zien en nu ben je er weer en nog wel met Pieter. Het kan toch raar gaan.’
Margje vond haar tante sterk verouderd. Ze slofte een beetje, liep niet meer zo vlug als vroeger. Het leek wel of ze wachtte, wachtte op de dag waarop ze terug kon naar Gouda.
Na tante Melanie zag Margje haar vader. Hij zat in een ruime huisjas aan een soort schrijftafel bij de kachel in de woonkamer. Hij stond kennelijk veel later op dan moeder, want hij was nog aan het ontbijten. Voor de gezelligheid at Margje een hapje mee.
‘Er is veel veranderd hè?’ zei vader.
Margje knikte met volle mond.
‘Wie had ooit kunnen denken dat we er zo bij zouden zitten,’ vervolgde vader.
Hij keek om zich heen. ‘We zitten hier niet voor een paar weken Margje, dit gaat heel lang duren. Moeder heeft dat het eerst begrepen. In St Omer was het niet prettig.’
‘Het is er afschuwelijk,’ riep Margje uit. ‘Wat een mensen, ze zitten de hele dag naar elkaar te loeren.’
‘Deze lijnbaan was te koop. Moeder wilde graag dat we weer wat zouden verdienen. Er is hier een goede werkmeester, hij verstaat het vak. Ik heb gemerkt dat moeder goed kan organiseren en verkopen. Het gaat goed zo.’
‘Maar wat doet u dan?’