is pater André. Hij is hier ziekenbezoeker en hij heeft me al een heleboel gevraagd.’
‘Patriotten op weg naar St Omer hè,’ zei pater André, ‘het zal er vol worden. Elke week komen er meer bij.’
‘Mijn ouders zijn daar,’ zei Margje.
‘Dat weet ik, uw oom heeft me alles al verteld. Ook hoe moedig u hem bevrijd hebt uit Wezel. Dat was tot de vorige oorlog een Franse vesting wist u dat?’
‘Nu is het meer een Pruisische puinhoop,’ lachte oom Pieter.
‘Ik ben er nog nooit geweest,’ zei de pater. ‘Mijn vader vertelde me er wel over, hij heeft daar gewerkt. Ik moet weer verder, er zijn nog veel zieken. Straks kom ik nog even bij u terug.’
Hij liep door naar een andere zaal. Margje en Willem gingen op de rand van het bed zitten bij oom Pieter, heel voorzichtig om zijn been geen pijn te doen. Ze zagen er bleek en moe uit, ze hadden honger. Al drie dagen lang hadden ze niet genoeg gegeten en in het volkslogies sliep je niet echt rustig. Je was er steeds op je hoede, je kon niemand vertrouwen.
‘Hoe gaat het met mijn reismakkers,’ vroeg oom Pieter.
Ze haalden hun schouders op. ‘We wachten,’ antwoordde Willem mat.
‘Jullie zijn moe hè.’ Ze knikten.
‘Je ziet de vreselijkste dingen in deze stad,’ barstte Margje los.
Willem wilde haar verhaal tegenhouden, maar oom Pieter knikte.
‘Vertel het maar, dat is beter dan het te verzwijgen.’
Haperend begon Margje. ‘Ze zijn zo arm, honderden zijn het, duizenden, je ziet ze overal. Ze hebben geen huis net als Louise, maar toch is het veel erger. Louise is wel arm, maar ze wil leven, ze is moedig. Ze kan veel en ze vecht terug als het tegenzit. Deze mensen doen niets meer. Als je met ze in de rij staat bij de brooduitdeling stinken ze.’
‘Wij ruiken ook zo lekker niet meer,’ bromde Willem.
‘Dat weet ik, maar het is erger, dat weet jij ook wel. Ze staan daar maar stil en wachten of er iets komt en dan die oude man...’ Ze haperde en fluisterde: ‘Dat hebben we toch allebei gezien.’ Willem knikte. Hij vervolgde haar verhaal voor oom Pieter. ‘Het was een heel oude man in de rij voor ons. Net toen hij zijn brood zou krijgen viel hij neer, dood.’
Margje huilde bij de herinnering. ‘En wat ze daarna deden was nog erger,’ fluisterde ze. ‘Ze legden hem opzij,’ vertelde Willem. ‘Gewoon aan de kant, daar lagen al twee doden. Iedereen ging gewoon door, het kon ze niets schelen.’
Oom Pieter knikte. ‘Dat zijn vreselijke dingen. Maar wat wil je, in een