De grote reis van Margje Blauw
(1986)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
januari, was het bitter koud. Ze kwamen die eerste dag na de arrestatie niet ver. In het begin van de middag dreigde er alweer een sneeuwbui. Oom Pieter kwam maar moeilijk vooruit op de ongelijke weg en ze waren alle drie moe na een nacht zonder slaap. Margje ging bij een boerderij vragen of ze daar konden slapen. Het was een laag huis met een flinke schuur erachter. De boerin bekeek haar argwanend. ‘Wat wil je,’ vroeg ze. Langs Margje zag ze op de weg de twee mannen. ‘Horen die bij jou?’ ‘We zijn drie reizigers op weg naar Frankrijk,’ zei Margje heel netjes. ‘We zijn moe, het is koud, we zoeken onderdak voor de nacht.’ ‘Alleen tegen betaling,’ snauwde de boerin en ze wilde de deur dichtdoen. Margje voelde zich wanhopig. Zo konden ze niet verder, ze moesten warmte en rust hebben. De schrik om het botte optreden van de boerin, de angst voor de gesloten deur: in enkele seconden ging het allemaal door haar heen. Die deur mocht niet dicht. Voor ze zich zelfs maar goed realiseerde wat ze deed, trapte ze de deur weer open en zei: ‘Hoeveel? We kunnen betalen.’ De boerin kreeg de deur hard tegen haar knokkels! Werd ze boos? Nee, ze nam Margje nog eens aandachtig op. Dit was geen gewoon landlopersvolk, die mensen hadden echt geld. Ze noemde een vrij hoog bedrag. ‘Dat is goed,’ zei Margje, ‘met twee maaltijden.’ Ze haalde oom Pieter en Willem. Terug bij de boerderij hield men de deur voor hen open. De boer was er ook bij gehaald. Een plompe man, met een goedig, dom hoofd. Hij wees de reizigers een plek in de schuur. Verwarming was er niet, maar alleen al doordat ze tussen muren waren leek het veel warmer. Er stonden vier koeien en er was volop stro. De boer hielp bereidwillig bij het klaarmaken van hun slaapplaats. De man was echt aardig. Zijn vrouw kwam erbij en zei in dialect iets over: ‘niet teveel stro gebruiken’ en eiste betaling vooruit. Oom Pieter wilde dat al doen, maar Margje werd nu echt boos. Ze deed iets wat ze in haar hele leven nog niet gedaan had, al had ze het wel vaak gezien en gehoord: Ze praatte hooghartig als een beledigde mevrouw tegen haar personeel. Ze haatte dat boerenwijf met haar varkensoogjes zoals ze nog niet eerder iemand gehaat had. ‘Madame,’ zei ze in het Frans, ‘u zult uw geld ontvangen bij ons vertrek als de behandeling naar behoren is geweest. Ga naar de keuken en maak ons maal klaar.’ Ze wendde zich af en deed alsof ze heel druk | |
[pagina 128]
| |
bezig was met de bagage. De boerin was verder lucht voor haar. Het werkte, de combinatie van geld en arrogantie maakte indruk. De boerin ging naar de keuken. Intussen haalden de reizigers alle warme kleding uit hun bagage en maakten er in een dikke laag stro een comfortabel bed van. Oom Pieter zag grauw van vermoeidheid, zijn been deed weer lelijk pijn. Willem zette de koffers als een muurtje om hun strobed. Dicht bij elkaar wachtten ze tot het eten klaar was. Willem vertelde wat er met hen gebeurd was de afgelopen nacht. ‘Ze hebben ons naar die kazerne gebracht en daar zeiden ze dat we landlopers, bedelaars en dieven waren. De boer waarvan het huis in brand gestoken was had ons op de weg gezien. Wat hij verteld heeft weet ik niet. In ieder geval was dat de aanklacht. We zagen vanochtend door het raampje van onze cel dat meisje het plein opkomen. Wat ze gezegd heeft weet ik niet, maar we waren wel snel vrij.’ Het heeft veel geld gekost,’ klaagde oom Pieter. ‘Als dat zo doorgaat houden we niets over. Wat kost het hier?’ Margje noemde het bedrag. Oom Pieter schudde zijn hoofd. ‘Het is teveel.’ ‘Met de maaltijden,’ verweerde Margje zich. Oom Pieter knikte. ‘Je hebt het heel goed gedaan, we konden niet buiten blijven lopen. Misschien moeten we terug naar Brussel, wachten op het voorjaar.’ ‘Dan hebben we helemaal geen cent meer,’ zei Willem. ‘En het duurt maanden voor we thuis zijn,’ merkte Margje op. ‘Thuis is de andere kant op,’ zei oom Pieter met een zwakke glimlach. De boerin kwam heel beleefd melden dat de maaltijd klaar stond. Na alle onvriendelijkheid was dit een aangename verrassing. Er was hete soep met flinke stukken brood en veel groente. Er was voor iedereen een stuk vlees en er stond een schaal dampende aardappelen. Zwijgend aten ze. Alle schalen, pannen en borden raakten leeg. De stemming was nu veel beter. In het lage kamertje was het lekker warm. Margje vond de boerin nog steeds een varken, maar nu was het een vriendelijk varken. Na het eten bleven ze niet in het kamertje, ze gingen terug naar de schuur. Daar was het nu wel koud. Oom Pieter telde zorgvuldig het geld en schreef op wat er betaald was. Het bedrag voor deze overnachting deed hij in een klein zakje en legde dat klaar voor de volgende ochtend. Daarna vonden ze beschutting en warmte in de lagen kleding die ze uit hun bagage bij elkaar gezocht hadden. Nog voor het donker was sliepen ze al. | |
[pagina 129]
| |
De volgende dag zag de wereld er veel aantrekkelijker uit. Het vroor nog wel, maar de zon brak door. Met al die sneeuw zag het land er sprookjesachtig uit. Na een goed ontbijt betaalden ze en vervolgden hun reis. Ondanks de gladheid en de slechte weg kwam oom Pieter goed vooruit. Voor Margje en Willem was de vorst een voordeel, er waren geen modderpoelen. De kar rolde licht over de bevroren grond en de laag sneeuw was niet zo dik dat ze er last van hadden. Zo liepen ze die dag heel wat kilometers.
Het ging een paar dagen achter elkaar goed. Ze sliepen in boerderijen waar ze steeds moesten betalen. Na die eerste keer hadden ze geleerd af te dingen. Ze betaalden nooit de prijs die gevraagd werd. Vaak lukte het voor de helft van het gevraagde bedrag onder dak te komen. Toch raakte het geldkistje langzamerhand leeg. Als ze in dit tempo door konden lopen zouden ze St Omer nog net halen voor het geld op was.
Na een dag of vier kwamen ze in een dorp waar de bevolking heel vijandig deed. Niemand wilde hen in huis opnemen, overal werden ze weggestuurd. Het zou spoedig donker zijn en ze waren moe. Wat nu? Het was veel te koud om buiten te blijven, ze waren te moe om door te lopen. Helemaal aan de rand van het dorp was er iemand die wel iets voor hen wilde doen. Hij wees ze de weg naar een pottenbakkerij iets buiten de plaats en opende daar een deur. Warmte! De hitte van de oven zorgde ervoor dat de hele ruimte warm was. Er was ook nog wat stro, gebruikt voor de verpakking van aardewerk. Meer kon hun gastheer hen niet bieden. Ze waren er heel blij mee. Daar zaten ze dan. Kaarsen hadden ze niet meer. Het flauwe schijnsel van de oven was het enige licht. Willem stopte kieren en gaten dicht met stro. Als eten hadden ze een paar stukken oud brood. Ze waren vuil en moe, ze zagen er slecht uit. Hun schoenen gingen stuk en de vele lagen kleding konden hen niet warm houden. Er waren nog vele, vele kilometers te lopen. Maar nu was er in ieder geval warmte, één nachtlang warmte. |
|