Ze verkochten een flink deel van de voorraad handdoeken, mantels, japonnen en overige kleding aan een opkoper. Het was de enige manier om snel aan genoeg geld te komen.
Het ging erg vlug die zaterdag.
Voor de middag was het oude paard weg, verkochten ze een flink deel van hun voorraad en gingen ze al op zoek naar een nieuw paard.
Het werd een jong beest, een kleine, lichtbruine merrie. Willem besliste uiteindelijk. ‘Dit was de beste in de hele stal,’ zei hij, toen ze met het paard naar de herberg terugliepen. Hij was met Margje gegaan. Ze durfden de koets niet onbewaakt te laten. Oom Pieter was daar bij gebleven.
Nog diezelfde dag reisden ze verder. Oom Pieter had koorts. Hij was nog steeds erg verkouden en zijn been deed pijn.
Margje had het die ochtend opnieuw verbonden, het zag er niet goed uit. Een vuile wond, die niet wilde helen. Ze hadden wel schoon linnen, maar iets om de wond te behandelen hadden ze niet.
Die nacht sliepen ze niet.
Willem liet het paard rustig voortstappen over de weg die de rivier volgde.
Op zondagochtend bereikten ze Maastricht.
Ze passeerden een kleine kapel. Oom Pieter zat in de koets. Door het kleine luikje voor in het rijtuig riep hij naar Margje en Willem: ‘Zorg dat je een goede gedachte hebt. Wie het goede denkt en een kapel passeert zal een wonder beleven.’
Ze deden alle drie hun best aan iets goeds te denken.
Margje dacht aan haar ouders en tante Melanie, Willem dacht aan het nieuwe paard en oom Pieter dacht aan het einde van de reis.
Aan de rand van de stad zag Willem een herberg met flinke stallen voor rijtuigen en paarden. Het zag er allemaal heel netjes uit.
‘Zullen we hier eens vragen naar de prijs,’ vroeg hij door het luikje aan oom Pieter. Die draaide zich snel naar het raam, te snel, hij schreeuwde het uit van de pijn. Zijn gewonde been was tegen iets hards gestoten.
Willem en Margje hielpen hem uit de koets. Willem keek waaraan oom Pieter zich gestoten kon hebben. Hij vond een ijzeren kistje. Met moeite kregen ze het open. Het zat vol geld!
‘Het wonder,’ lachte oom Pieter ondanks de pijn.
‘Het wonder dat we met onze goede gedachten verdiend hebben.’
De prijs van de herberg viel ook nog mee, ze namen twee kamers en huurden een stal voor koets en paard. Alles kon op slot, ze hoefden niet meer de wacht te houden. Op de kamer van oom Pieter en Willem