Onderdak
Het was koud, het begon te regenen, ijskoude wind en regen. Margje dacht aan de voorspelling van de kok in Den Bosch. Het kwam uit, regen en kou, zou er nu ook nog sneeuw komen?
Ze rilde en deed de omslagdoek dichter om zich heen.
Willem stopte. ‘We kunnen beter wat bagage hier zetten en voor jou een plaatsje binnen vrij maken,’ zei hij.
Oom Pieter keek ongerust vanachter de tassen en koffers waar hij verstopt zat.
‘Margje komt binnen zitten,’ zei Willem. Hij haalde een mand en twee koffers weg en bond die vast op de bok naast hem.
‘Waar gaan we heen,’ vroeg oom Pieter.
‘Naar Brussel,’ zei Willem eenvoudig.
‘Ik snap het niet, wie ben jij, waarom help je mij. Hoe wisten jullie dat ik in Wezel was?’
‘Ik ben Willem Ferwerda uit Franeker, ik hol zo'n beetje met de patriotten mee. De rest moet Margje maar vertellen.’
Hij duwde het natte meisje naar binnen, pakte zelf uit de voorraad kleding een lange herenjas en klom weer op de bok. Ze reden verder. Langzaam rolde het koetsje door het heidegebied tussen Burick en Gelder. Die stad moesten ze passeren om in Venlo te komen. Daar wilden ze zo snel mogelijk heen om buiten het Pruisische gebied te zijn. Er was één duidelijke weg dwars over de heide en die volgde Willem. Door de regen werd het wel steeds moeilijker. Er kwamen diepe plassen en daar moest hij omheen sturen. Hij raakte steeds meer gesteld op hun paard. Het leek een traag, sloom beest, maar hij hield ongelofelijk lang vol. Willem praatte steeds tegen het paard, moedigde het aan, prees het.
Hij was ervan overtuigd dat het hielp. Ondertussen had Margje aan haar oom verteld hoe ze aan de koets met al die spullen gekomen waren en wat er gebeurd was sinds ze elkaar voor het laatst zagen.
‘We kregen een heel kort briefje van u,’ zei ze. ‘Daar begrepen we niet veel van.’
Oom Pieter lachte. ‘Dat zal wel. Het was tijdens het transport naar Wezel. We waren in Arnhem en daar kon ik een stuk papier en een pen krijgen. Na de drie regels was de inkt op, toen kon ik niet meer schrijven. Ik sprak iemand die naar Holland ging en hij zou proberen het briefje te bezorgen. Die man kon niet schrijven en dus was hij ook niet in staat de brief af te maken. Ik snap niet waarom hij niet bij jullie heeft aangebeld, hij had alles kunnen vertellen.’