ieder geval een dak boven hun hoofd. Ze moesten vooruit betalen. Willem pakte rustig zijn goed gevulde beurs en telde het geld uit. Daar werd de man wel iets vriendelijker door.
Ze aten in de herberg en liepen daarna naar de rivier om Wezel vanuit de verte te bekijken. Het was nog een flinke afstand. Na ruim drie kwartier stonden ze bij een schipbrug over de Rijn. Wat een brede rivier, over een lange rij bootjes was de brug gemaakt. Er stonden Pruisische soldaten bij. Margje en Willem bleven maar een beetje uit de buurt. Aan de overkant lag Wezel, een flinke stad met hoge muren. Daar zouden ze niet gemakkelijk binnenkomen. Het was een ingewikkeld gebouwde vesting, stervormig, met twee, drie rijen wallen, versterkingen en forten.
Rechts zagen ze binnen de stadswallen nog een groot kasteel.
Ze hadden Wezel bereikt, maar wat nu?
Margje had er geen idee van waar oom Pieter gevangen kon zitten. Nog veel minder wist ze hoe ze haar oom uit deze sterke vesting moest krijgen.
Willem zag het ook somber in. Hij zei het niet. Ze waren samen zo ver gegaan, nu moesten ze ook samen zien dat ze oom Pieter vrij kregen. ‘Laten we die waard een beetje uithoren,’ zei hij. ‘Die man weet vast wel waar de gevangenen zitten.’
Terug in de herberg begonnen ze een praatje over het weer, over de slechte wegen en pas na een tijdje zei Willem: ‘Er zijn hier nogal wat soldaten, zijn die allemaal alweer terug uit Holland?’
‘Soldaten,’ zei de waard grimmig, ‘dieven zul je bedoelen. Toen we onder de Fransen zaten was het hier niet best, maar nu de Pruisen de baas zijn is het helemaal vreselijk.’
‘Ze zeggen toch dat het het beste leger van Europa is,’ zei Willem.
‘Het beste leger van Europa? Ja, als ze wat domme Hollanders op hun kaaskoppen kunnen slaan. In een echte oorlog deugen ze geen van allen. Bangerikken zijn het. Stelen en zuipen is het enige wat ze kunnen.’
‘Zitten daar nog Hollanders gevangen,’ vroeg Margje.
De waard keek haar aan, even leek hij wat achterdochtig.
‘Dat zal wel,’ zei hij toen onverschillig. ‘Je hoort wel eens zoiets. Ze moeten aan de versterking van de citadel werken geloof ik.’
Dat was belangrijk nieuws. Voorzichtig vroegen ze verder. De waard werd echter steeds zwijgzamer. Het was een onderwerp waarover hij kennelijk niet graag praatte.
‘Moet je een speciaal paspoort hebben om de stad in te gaan,’ vroeg Willem.