Bij het middageten zei Hofman: ‘We kunnen beter meteen doorgaan naar Brussel. Hier loopt het toch ook weer spaak.’
Zijn vrouw weigerde, ze wilde niet weg uit haar gezellige kamer, waar nu net alles op zijn plaats stond. De familie Blauw wilde liever niet weggaan, ze waren al zo ver van huis. Wat moesten ze in Brussel doen?
Na het eten ging Margje de stad in, het was rustig, maar toch anders dan op gewone dagen. De spanning was voelbaar, op allerlei plaatsen stonden mensen met elkaar te praten. Als er soldaten langs kwamen liep men gehaast door, alsof men niet samen gezien wilde worden. De straten waren leeg en toch voelde je dat er elk ogenblik iets kon gebeuren.
Tegen vijf uur ging het ineens heel snel.
Margje was bij de stallen. Ze zag het deurtje in de grote poort van het binnenplein opengaan. Gaston kwam binnen, hij zag er vreselijk uit. Zijn kleren waren gescheurd en hij bloedde. Zijn handen zaten vol bloed en onder zijn grijze haren zag Margje een enge wond. Ze riep de kok, die de oude voerman op een stoel achter de keuken verzorgde.
‘Wat is er gebeurd,’ vroeg Margje.
‘Ge moet weg,’ fluisterde Gaston. ‘Vlucht, als de poort dichtgaat, zit ge allen in de val.’
Vluchten? Waarheen? Waarom?
Er kwamen meer mensen en langzaam werd duidelijk wat er aan de hand was.
Gaston was bij de stadspoort geweest toen soldaten en een groep jongens het huis aanvielen van de man voor wie hij gewerkt had. Zijn vroegere baas was patriot en zijn huis was het eerste dat in Den Bosch geplunderd werd. Er zouden nog heel veel huizen volgen.
Gaston had zijn baas verdedigd en was daarbij gewond. Hij raadde nogmaals iedereen aan te vluchten.
‘Straks gaat de poort dicht,’ zei hij, ‘dan kan niemand er meer uit.’
Hofman was de eerste die iets deed.
‘Vooruit inpakken,’ commandeerde hij. Hij liet zijn grote koets klaarmaken en zette iedereen aan het werk. Er was geen koetsier voor het bagagerijtuig omdat de man die het rijtuigje hierheen gereden had terug was naar Gouda.
Willem zei dat hij goed overweg kon met paarden. Hofman keek hem even aan en zei: ‘Goed, je bent aangenomen.’
Hij scheen niet eens te merken dat Willem bij het reisgezelschap hoorde.
Er volgden twee verwarde uren.