‘Vindt u het dan niet erg alles achter te moeten laten.’
‘Ik laat niets achter,’ lachte de oude vrouw. ‘Als je op tijd weggaat, kun je altijd een heleboel meenemen. Wat ik achterlaat is stof en spinnewebben. Over een week of twee reizen we verder, waarschijnlijk naar Brussel.’
‘Dat ken ik,’ zei Margje verheugd. Ze vertelde over de grote plaat die ze gezien had en over het reisboekje dat ze thuis had.
‘Dat is een kostbaar bezit kind, als je nog eens moet vluchten, moet je dat boekje meenemen. Kleren kun je overal kopen, boeken horen bij je zoals je haar en je nagels.’
‘Die knip je toch af,’ zei Margje.
Mevrouw da Silva lachte. ‘Dat is waar, je knipt telkens een stukje af, de rest behoud je, zo is het met de meeste waardevolle dingen in je leven.’
Toen Margje van dat laatste bezoek terug kwam stond de gang vol druk pratende mannen. Ze vroegen de waard om onderdak voor vijftien of twintig mensen. Onder elkaar spraken ze druk in een taal die Margje nog nooit gehoord had. Het waren Friezen.
Ze kwamen uit Franeker en waren via Stavoren naar Amsterdam gevlucht.
Stommelend over de trappen verdwenen ze met veel kabaal in het huis. Het hotel moest nu toch wel erg vol zijn. Bij de maaltijden 's middags en 's avonds zaten er altijd al vijftien of zestien mensen aan tafels in de eetzaal beneden. Waar zouden al die nieuwe gasten een plaats moeten vinden?
's Avonds bleek de oplossing. In de tamelijk smalle eetzaal had de waard alle kleine tafeltjes weggehaald. Er stonden nu twee lange tafels met banken erbij. De stoelen waren weggehaald. Het was de eerste avond dat tante Melanie beneden wilde eten. Ze keek wel vreemd op, Margje had steeds verteld dat de eetzaal zo gezellig was.
De Friezen zaten al. De gasten die al langer in het hotel waren moesten maar zien dat ze een plekje kregen. Margje kwam helemaal alleen ergens aan het eind van de tafel terecht. Naast haar was een deftig uitziend heer in druk gesprek met de man tegenover hem. Recht tegenover Margje zat een jongen van een jaar of veertien.
‘Kom er maar bij zitten,’ zei hij met een sterk Fries accent. ‘Ik ben Willem Ferwerda en ik wou hier een poosje blijven.’
‘Ik ben Margje Blauw en ik ben hier al langer. Wij waren gewend een eigen tafel te hebben,’ zei Margje snibbig.
Willem schoof haar de schaal soep toe. ‘Neem er maar flink van,’ zei hij. ‘Het is best eten, nu is er nog genoeg, als de pan de hele tafel rond