De grote reis van Margje Blauw
(1986)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
waard, maar het kon wel heel goed dienen als aanleiding om een welvarend land binnen te vallen en te plunderen. In het geheim probeerden de diplomaten van Engeland, Frankrijk en Pruisen uit te vinden wat er zou gebeuren als een van de drie Nederland zou bezetten. Er werd in de hoofdsteden van Europa veel gepraat over Nederland, maar het conflict tussen oranjepartij en patriotten interesseerde eigenlijk niemand. Een belangrijke dienaar van stadhouder Willem V bezocht de Pruisische generaal in Wezel. Daar merkte hij dat die militair wel op de hoogte was van de ruzie waarmee het allemaal begonnen was, maar tot zijn schrik hoorde hij dat de generaal het eigenlijk eens was met de patriotten. Hij probeerde haastig uit te leggen dat de generaal zich echt vergiste, maar de man lachte en zei: ‘Mijn mening is niet belangrijk mijnheer, ik doe wat mijn koning zegt. Als hij vindt dat ik op de patriotten moet schieten dan doe ik dat, wil hij echter zijn kogels de andere kant uitsturen, dan kan dat ook. De oorlog is mijn beroep mijnheer, niet de politiek.’ Velen wisten dat de inval in Nederland door zou gaan, weinigen wisten wanneer dat het geval zou zijn. De patriotten bleven rekenen op steun uit Frankrijk. Ze hoopten dat het gevaar nog niet zo groot was, niemand verlangt naar oorlog.
In Gouda ging het leven zijn gewone gangetje. De grootste opschudding gaf in de laatste week van augustus een hevige vlooienplaag. Van alle kanten werden de bewoners van het huis aan de Lage Gouwe belaagd door die bloeddorstige springers. Voor het slapengaan ving Margje er twintig of dertig en de volgende dag was ze nog aan alle kanten gebeten. Kee en tante Melanie strooiden gemalen coriander tussen de lakens, meteen na het opstaan. Dat bedwelmde de vlooien en zo vingen ze er tientallen. Toch hielp ook dat niet genoeg. Daarom werd als uiterste maatregel het hele huis van onder tot boven schoongemaakt. Dagenlang leefden ze in de geur van zeepsop en boenwas. Het was net zo erg als de grote voorjaarsschoonmaak. Elsje zwoegde van de ochtend tot de avond. Ze sleepte met emmers water, schrobde en boende en kreeg toch nog steeds op haar kop van Kee, van tante Melanie en van moeder. Die drie vrouwen werkten wel mee, maar Elsje moest toch het meeste doen. Margje was blij dat ze weer naar school kon, dan was ze tenminste even uit huis.
Op de laatste dag van de schoonmaak holde ze op blote voeten naar de zolder, daar was de grote kist met prenten van grootmoeder openge- | |
[pagina 44]
| |
maakt. Dat wilde ze zien, die kist bleef bijna het hele jaar dicht. Margje vond al die plaatjes prachtig. Kleurige platen en zwart-wit prenten, landschappen, spelende kinderen, van alles stond er op. Op de bovenste tree stootte ze haar voet, het deed zeer, maar door de mooie platen vergat ze de pijn. Weer beneden bromde moeder op haar, ze mocht niet op blote voeten lopen. Toen moeder haar kousen en schoenen aandeed gilde Margje ineens van de pijn. Moeder keek en zag dat er een lelijke splinter in de linkervoet zat. Tante Melanie kwam erbij en zij wist precies wat er moest gebeuren. Margje kreeg een mooi plaatsje in de voorkamer, waar ze op een brede bank zat. De gewonde voet moest stil blijven liggen, tante legde hazeharen op de splinter en deed er een verband om. Zo bleef Margje twee dagen in de voorkamer op de bank, ze sliep er, ze at er en ze keek er naar buiten. Grootmoeders kist met platen kwam naar beneden. Uren was Margje er mee bezig. Vooral prenten van steden in verre landen vond ze mooi. ‘Gezicht op Brussel’ stond bij een grote plaat waarop een stad te zien was met veel torens en paleizen. Ze vond ook een klein boekje ‘reisgids voor heel Europa’ Het stond vol tabellen, plaatsnamen en afstanden. Vooral het gedeelte ‘beschrijving van de routes naar Brussel’ vond Margje mooi. Je kon er in lezen hoe je vanaf allerlei plaatsen naar die stad kon reizen. Er waren ook een paar landkaarten in de kist. De route Maastricht-Brussel en Brussel-Parijs kon ze op de kaart en in het boekje vinden. Ze had het gevoel dat ze al op reis was.
Na twee dagen haalde tante het verband weg en toonde triomfantelijk hoe de splinter tussen de hazeharen op de voet lag. Het leek een wonder. Tante was zelf een beetje verbaasd dat het zo goed werkte. Ze kon niet lang bij Margje blijven, want in de keuken werden vruchten ingemaakt, een belangrijk werk, daar moest tante bij zijn. In deze tijd van het jaar maakte iedereen van allerlei vruchten confituren. Tante had het dan extra druk omdat het ook de tijd was om van bloemen, planten en kruiden geneeskrachtige drankjes en zalfjes te maken.
Uit Gorkum ontvingen ze op 8 september nog een optimistische brief van oom Pieter. Hij schreef: ‘Gister hebben we een oefening gehouden met alle soldaten die hier zijn. We deden een uitval uit de stad alsof we een vijand moesten wegjagen die Gorkum omsingelde. Het ging heel goed. Eigen troepen speelden voor vijand. Ze hadden ons gezegd dat die zogenaamde vijand in een boerderij zat aan de kant van Dalem. Ik was de eerste die het erf opging, we schoten met los kruit, het ging prachtig. De vijand durfde niets terug te doen. Ik trapte een deur in en | |
[pagina 45]
| |
rende naar binnen, toen zag ik pas dat we de verkeerde boerderij aanvielen. We hebben de deur weer rechtgezet en zijn terug gegaan naar Gorkum. Onze kapitein vond het geen goede oefening, maar wij hebben wel gelachen. Ze zeggen hier dat de Pruisen nu echt snel komen. Wij staan klaar, ze komen Gorkum niet voorbij.’
Een dag later werd bekend dat de koning van Pruisen aan de Staten van Holland een brief had gestuurd waar in stond: Geef mijn zuster Wilhelmina vrije doortocht naar Den Haag, biedt haar excuus aan voor de belediging van 28 juni en straf allen die haar toen verhinderden naar Den Haag te reizen. Als aan al deze eisen niet voldaan is binnen vier dagen, verklaar ik u de oorlog.
De Staten van Holland rekenden er op dat Frankrijk hen zou helpen, ze schreven de koning van Pruisen dat ze niet van plan waren de prinses naar Den Haag te laten reizen en dat ze ook de patriotten die haar tegenhielden niet wilden straffen. Excuses vonden ze niet nodig, men had de prinses beleefd verzocht naar huis te gaan, ze was door niemand beledigd.
Op 13 september, precies vier dagen na de brief van de Pruisen trok hun leger Nederland binnen. Het ging allemaal heel snel. Gorkum was de eerste stad die aangevallen werd. Niet via een langzame omsingeling en een langdurige belegering, maar ineens met een zware beschieting door kanonnen. Al na een paar uur besloot het stadsbestuur met de Pruisische generaal te praten over de overgave van de stad. De verwoesting was groot, er waren in korte tijd al veel doden en gewonden in Gorkum. De Pruisen konden de stad binnenkomen. Volgens de Nederlanders was daarbij afgesproken dat de patriotten ongehinderd mochten vertrekken en dat er niet geplunderd zou worden. De Pruisen schenen dat niet zo goed begrepen te hebben, want ze namen meteen alle patriottensoldaten gevangen, ze plunderden de huizen en beroofden de burgers. Alleen huizen van oranjegezinden bleven gespaard. Later was er een gerucht dat de plunderaars lijsten hadden waarop stond welke huizen wel en welke niet geplunderd konden worden. Toen het roven en stelen te erg werd maakte de Pruisische generaal er een eind aan. Hij zei dat zijn mannen hun zelfbeheersing verloren hadden door het verzet van de patriotten. Hij zou de schuldigen straffen. Dat verhaaltje geloofde niemand. Na Gorkum werden ook andere | |
[pagina 46]
| |
steden veroverd en geplunderd en telkens hadden ze hetzelfde smoesje. Dat er schuldigen gestraft werden viel ook niet op. Zowel in Gorkum als in andere steden deed de eigen bevolking flink mee met de plundering, overal roofde men huizen van patriotten leeg.
In Gouda kwamen de berichten over de Pruisische inval heel verward binnen. Het ene ogenblik hoorde men dat de patriotten gewonnen hadden, even later leek het alsof de vijand al over een uur bij Gouda zou zijn. Bij Margje thuis was men vooral verlangend naar nieuws uit Gorkum. Brieven kwamen er niet meer. Vader sprak op de Markt twee mannen die na de beschieting uit Gorkum gevlucht waren. Zij dachten dat de patriotten vrij hadden mogen vertrekken, maar een dag later werd bekend wat er werkelijk gebeurd was. Waar was oom Pieter? Wat hadden de Pruisen met hem gedaan? Niemand wist het.
Op zaterdag 15 september kwamen er een paar Goudse patriotten terug. Ze waren uit Gorkum gevlucht, zonder uniform of wapens. Zij hadden gezien dat de Pruisen hun gevangenen in lange rijen naar het oosten lieten lopen. Werden ze naar Duitsland gebracht? Niemand wist het.
Men hoorde vertellen dat ook Utrecht door de Pruisen was veroverd. De vele patriotten in die stad vluchtten alle kanten uit, men betaalde heel veel geld voor rijtuigen en schepen, honderden vluchtelingen waren overal onderweg. Ook in andere plaatsen vluchtten de patriotten in paniek. Hun trotse legertje verdween meestal voor er zelfs maar een schot gelost was. Heel veel mensen vluchtten naar Amsterdam. Men zei dat die stad verdedigd zou worden. Ze zouden de sluizen openzetten, zodat het land rond Amsterdam onder water liep, daarachter was men veilig. Veilig tot de Fransen te hulp zouden komen. De Fransen... waar bleven de beloofde soldaten van de Franse koning? In Utrecht had men honderdvijftig Franse kanonniers gezien, maar dat had niet veel geholpen.
Het was een week vol verwarring en spanning. In Gouda vergaderde het stadsbestuur urenlang. De spanning in de stad nam toe. Zou ook hier het volk gaan plunderen, net als in andere steden? Zouden de plunderingen beginnen voor de Pruisen kwamen? Alles was mogelijk. | |
[pagina 47]
| |
Uit de provincie hoorde men dat op allerlei plaatsen vernederende plagerijen bedacht werden waar patriotten last van hadden. Men dwong ze geknield oranje suikerwater te drinken of eiste een heildronk op de gezondheid van de prins.
Op zondag 16 september had de dominee het in zijn preek steeds over dreiging, wraak en de ondergang van vijanden. Hij keek daarbij duidelijk naar de bank waar de familie Blauw zat. Het leek wel of hij wilde zeggen: ‘Jullie tijd is gekomen, je hebt wel een grote mond gehad, maar nu zullen we je eens laten voelen hoe we over jullie denken.’ Margje vond dat maar gek. Hadden ze iets gedaan? Waarom was de dominee zo boos? Ze vroeg ernaar op weg naar huis, maar vader en moeder wilden niet meer over de preek praten. Zwijgend liepen ze terug naar de Lage Gouwe. Langs de gracht waren op allerlei plaatsen de straatstenen weggehaald. Ze lagen opgestapeld bij de bomen. ‘Waar is dat voor?’ vroeg Margje. ‘Moeten ze de straat ophogen?’ ‘Ik weet het niet,’ zei vader. ‘Ik heb er op het stadhuis naar gevraagd. Ze zouden ze weer recht leggen, zeiden ze.’ ‘Het is nu al twee weken,’ zei Margje, ‘en alleen voor de huizen van patriotten.’ ‘Misschien maken ze het morgen wel in orde,’ zei moeder.
Het was een saaie zondag. Margje zat zich te vervelen bij het raam in de voorkamer. Ze haalde haar pop Liezelot uit de keuken. Daar was het heel stil. Kee deed een middagdutje en Elsje had een vrije middag. Met de pop zat Margje weer bij het raam. Ze hield Liezelot omhoog om haar naar buiten te laten kijken. Dat oude spelletje was nu niet leuk meer, ze legde de pop in de hoek van de vensterbank. Daar liep Elsje. Ze was met een jongen. Ze wezen naar het huis, de jongen schudde dreigend zijn vuist. Hij wees naar de losse stenen bij de boom, Elsje lachte, ze liepen snel door. Margje snapte er niets van, maakten ze een grapje of was iedereen echt boos op hen?
En zo werd het maandag 17 september, een dag die Gouda niet gauw zou vergeten. De Pruisen waren al dichtbij, iedereen voelde dat er oproer in de lucht zat. De stad was als een vat buskruit. Eén vonk en de boel kon ontploffen. Wat zou die vonk zijn? |
|