Ook dat vond vader vreemd. ‘Kan dat zomaar Pieter?’ vroeg hij.
‘Moet je de poort niet bewaken?’
‘Er blijven er genoeg over,’ zei oom Pieter. ‘Als de Pruis komt roepen ze me wel.’
Hij liet ze de stad zien, het mooie tolhuis, het stadhuis, de kerk en de vestingwallen. Margje vond het prachtig. ‘Wat is dit oom Pieter? Wat is dat?’
Ze wilde alles weten, maar vergat de uitleg zodra ze het gehoord had. Vooral het tolhuis was prachtig, dat leek wel een kasteel.
Vanaf de stadswal zagen ze de brede rivier. Aan de overkant waren de torens van Woudrichem te zien en verder weg zagen ze Loevestein.
Vader keek naar de brede vestingwallen. Hij vond dat het er allemaal heel stevig uitzag. Brede aarden wallen met gras begroeid en daarbuiten een brede stadsgracht. Op allerlei plaatsen stonden kanonnen. Oom Pieter vertelde trots hoe ver ze ermee konden schieten. ‘Zie je die molen daar? Als het moet schieten we er zo de wieken af.’
Of de Pruisen daarvan zouden schrikken wist niemand, maar het klonk wel goed.
‘Als ze komen houden we ze hier tegen tot er versterkingen uit Frankrijk komen,’ zei oom Pieter. ‘We kunnen het heel lang uithouden, er is genoeg voedsel in de stad.’
Vader was gerustgesteld. Het land werd goed verdedigd.
Op een mooi punt, tussen twee stadspoorten legden ze een laken op het gras. Even later genoten ze van de heerlijke pasteien, gebraden kippen, gevulde broodjes en alle andere lekkernijen uit de twee manden. Er waren drie soorten wijn en ze hadden volop brood, kaas en boter.
Het was zonnig, met een frisse wind schuin over de rivier. Daar zagen ze veel vissers.
‘Die vangen zalm,’ zei oom Pieter, ‘en steur, dat zijn van die hele grote vissen.’
Margje vond de vrachtschepen prachtig, met bolle zeilen dreven ze langzaam langs. Andere schepen laveerden moeizaam tegen stroom en wind op.
Voor de stad was een zandbank met vreemde poortjes.
‘Wat is dat oom Pieter?’
‘Dat is het Gerecht, het galgenveld, daar hangen ze de boeven op.’
Margje huiverde, ‘zomaar aan een touw, tot ze dood zijn?’
‘Ja, tot ze dood zijn. Maar dat is alleen voor erge boeven hoor, moordenaars en zo.’
‘Hebt u wel eens iemand op zien hangen?’
‘Nog niet,’ lachte oom Pieter. ‘En ik wil het niet zien ook.’