druk geweest. De dorpelingen liepen tussen de patriotten en hadden overal iets van te zeggen. De patriotten stuurden de mensen terug naar hun huizen. Het hielp niet, even later was iedereen weer op straat. Toen werd er niets meer van gezegd.
Margje zwierf ook maar wat rond. Plotseling greep iemand haar bij de schouder.
‘Wat doe jij hier?’ zei een boze stem. Het was oom Pieter.
‘Kijken,’ zei Margje heel onschuldig.
‘Je mag hier helemaal niet komen.’ Oom Pieter was zenuwachtig.
‘Hoe kom je hier?’
‘Achterop het laatste rijtuig,’ zei Margje. Ze lachte heel vriendelijk, maar oom Pieter lachte niet terug. Hij keek bezorgd rond. Het was zo'n drukte. Elk ogenblik kon er iets gebeuren, wat moest hij nu met dat kind hier.
‘Blijf bij me en doe precies wat ik zeg,’ zei hij kortaf.
‘Iemand riep hem. ‘Blauw, je moet naar binnen.’
Oom Pieter gaf het onhandig grote geweer aan een patriot uit Gouda.
‘Pas even op mijn geweer, ik moet naar binnen.’
Met grote stappen liep hij naar de boerderij. Margje volgde hem trouw. ‘Blijf bij me’ had haar oom gezegd, dat deed ze.
Zo kwam ze in de kamer waar prinses Wilhelmina wachtte op het antwoord uit Woerden. Drie dames zaten rechtop op eenvoudige stoelen, patriottenofficieren probeerden vergeefs een gesprek te voeren. Ze kregen korte antwoorden en verder deden de dames of die heren in hun blauwwitte uniformen lucht waren.
‘Hare Koninklijke Hoogheid wenst een verfrissing te gebruiken,’ zei commandant De Lange van Wijngaarden deftig tegen oom Pieter.
‘Ga naar haar koets, daar staan twee manden, breng die hier.’
Oom Pieter groette en draaide zich om. Daarbij struikelde hij bijna over zijn nichtje. Een luide vloek verstoorde de gespannen stilte. Met een rood hoofd vluchtte oom Pieter, hij sleurde Margje mee.
‘Het beschavingspeil van die mensen is nog niet veel verbeterd,’ zei de prinses in het Frans. Ze keek weer strak voor zich. Een nieuwe periode van geladen stilte brak aan.
Oom Pieter was nu echt boos. ‘Je gaat naar de overkant en daar wacht je tot ik je kom halen.’ Margje liep heel stilletjes mee. Ze kon nu maar beter niets zeggen. Straks was haar oom het wel weer vergeten.
Ze voeren over, oom Pieter pakte de manden en Margje moest bij de rijtuigen blijven. Het liep al tegen vijven. Ze scharrelde wat rond bij de paarden, waar de koetsiers zich verveelden.
Om zes uur hoorde Margje haar oom roepen. Ze wuifde naar hem. De pont voer apart voor haar. ‘We gaan eten,’ zei oom Pieter. Hij was nu