hen tegemoet. Tweemaal kwamen ze een andere wagen tegen. Voorzichtig schoven dan de karren langs elkaar. De weg was smal en aan weerskanten liep de wegkant vrij steil af naar een sloot.
Tegen twaalf uur ratelde de kar de smalle ophaalbrug van de Leidse Koepoort over. Floor zat ver weg in de huifkar achter de mand met duiven. Hij hoorde de voerman praten met een stadswacht.
‘Waarheen is de reis?’ vroeg de Leidenaar.
‘Dat weet ik niet,’ bromde de voerman, ‘geef deze brief af en laat me door.’
De stadswacht vertrouwde het zaakje niet erg. Hij haalde de wachtcommandant erbij.
De brief werd geopend en moeizaam gespeld. Toen de wachtcommandant hem gelezen had, riep hij een van de poortwachters. Hij noemde een naam en een straat en zei: ‘Wijs de voerman de weg en kom daarna terug.’
Niemand keek in de wagen, want in de brief, ondertekend door Willem van Oranje, stond: ‘Laat deze wagen toe in de stad en wijs de voerman de weg naar het huis “De Drie Duiven” in de Houtstraat.’
De Leidenaar die hun de weg wees, keek wel even achter zich toen hij op de kar zat, maar hij zag Floor niet.
‘Wat heb je allemaal bij je?’ vroeg de man.
‘Duiven en zo,’ zei de voerman.
Door een kiertje in het tentdoek van de huifkar zag Floor dat ze langs een grachtje reden en daarna over een hoge brug linksaf langs een bredere gracht gingen.
Na enige tijd draaide de kar rechts een straat in en hield stil voor een huis. De voerman bedankte de poortwachter, wachtte tot hij weg was en vroeg toen achter zich in de wagen: ‘Wat moet er nu gebeuren?’
Floor haalde de tweede enveloppe te voorschijn en zei: ‘Geef deze af bij het huis waar we nu voor staan.’
De voerman liet de klopper een paar maal hard op de deur vallen en toen er werd opengedaan, gaf hij de brief af. Het duurde nogal een tijdje voor er antwoord kwam. De voerman ging weer op de bok zitten. ‘Die vrienden van jou hebben de tijd,’ mopperde hij.
Floor zei niets. Hij wist net zomin als de voerman wat er ging