Geus tegen wil en dank
(1968)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd9. Aanval op SaaftingeBij hoog water zou het buitgemaakte schip hoger op de zandbank getrokken worden en aan twee ankers vastgelegd. Eer men hier aan toe was, meldde de uitkijk nieuwe schepen. Ditmaal waren het heudenGa naar voetnoot1 en koggen met de geuzenvlag. Vijf schepen onder bevel van Bartold Entes zeilden langzaam de Westerschelde op. Laurens de Blok liet zich naar het schip van Entes roeien, waar met de andere kapiteins een bespreking gehouden werd. | |
[pagina 57]
| |
Entes had op zijn schepen gebrek aan voedsel en drinkwater. Hij stelde voor een ‘bezoek’ te brengen aan Saaftinge om daar de nodige voorraden te roven. Besloten werd het buitgemaakte schip zeilklaar te maken en mee te nemen. De schepen van Entes gingen op stroom voor anker. Van alle schepen van de kleine geuzenvloot kwamen de scheepstimmerlieden en anderen die met hamer, beitel, zaag en touwen om konden gaan. Tot de avond waren ze bezig de schade aan het Spaanse schip te herstellen. Uit het ruim haalden ze reservemasten, ze herstelden tuig en zeilen en tegen de avond ging de geuzenvlag omhoog en kreeg het schip een nieuwe naam: de Eenhoorn. Bartold Entes voerde zelf het bevel over de Eenhoorn en in de schemer werd bij zwakke wind uit zee het anker gelicht. Op alle schepen waren voldoende Zeeuwen, die het verraderlijke water op hun duimpje kenden en rond middernacht gingen ze voor anker op een halve mijl afstand van Saaftinge. Drie sloepen roeiden naar de wal met een merkwaardige dubbelopdracht: de doden begraven en de aan te vallen plaats verkennen. Het was tamelijk bewolkt. Maan en sterren gaven weinig licht. Vanaf de schepen verloor men de sloepen al vrij snel uit het oog. Een geus die de streek goed kende, leidde de eerste boot. Bij de lage dijk, een half uur gaans buiten Saaftinge, trokken ze de sloepen op de wal. Achter de dijk groeven de geuzen een grote, diepe kuil waarin ze de vijf doodkisten plaatsten. Laurens de Blok sprak een kort gebed uit, dat door de anderen met een gemompeld ‘amen’ werd besloten. Daarna gooiden ze de kuil dicht. Een inderhaast gemaakt kruis gaf de laatste rustplaats van de gesneuvelden aan. De verkenning van Saaftinge leerde dat het dorp het best bij het aanbreken van de dag vanuit het westen kon worden aangevallen. Omstreeks twee uur 's nachts keerden de sloepen terug. Op alle schepen ging men enkele uren slapen. Tegen zes uur was er volop beweging op de vloot. De geuzen laadden de sloepen vol met vuurwapens en buskruit. De schepen zeilden tot vlak voor Saaftinge en het scheepsgeschut werd klaargemaakt. | |
[pagina 58]
| |
Floor moest aan boord blijven. Op elk schip bleven vijf of zes mannen achter om het geschut te bedienen en als bewaking. De dokter ging mee met de eerste landingsploeg. Op de wal zou hij een vuurpijl afschieten. Dit was het teken voor de kanonniers aan boord om de beschieting van Saaftinge te beginnen. Het was angstig stil na het vertrek van de sloepen. Floor keek de boten na. In tien sloepen voeren de geuzen naar de wal. Er hing een ijle nevel over het water, waarin de volgeladen sloepen zo nu en dan verdwenen. In het vage licht van de ochtendschemering zag alles er spookachtig uit. Ongeveer een half uur na het vertrek van de sloepen ging de vuurpijl de lucht in. Op de schepen barstte het geschut los. Floor kreeg het druk met kruit en kogels aandragen. Het grote stuk van de Eenhoorn nam de kerk onder vuur. De | |
[pagina 59]
| |
kleinere schepen richtten hun kanonnen op de lage huisjes vlak bij de dijk. Weldra brak op twee, drie plaatsen brand uit. Op de schepen was het gebrul te horen van de geuzen die Saaftinge binnenstormden. Toen ze in het dorp waren, vuurde de dokter een tweede vuurpijl af en de kanonnen zwegen. De schepen voeren nog dichter bij het dorp en nu kon Floor zien dat de bewoners in wilde paniek wegvluchtten over de dijk. De geuzen ondervonden weinig weerstand. De bewoners waren door de overval volkomen verrast. Een enkeling trachtte zijn huis te verdedigen, de meesten vluchtten. Bij het eerste schot op de kerk was de pastoor wakker geworden. Het geschreeuw en de kanonschoten spraken duidelijke taal: een geuzenoverval. Hij wist dat de geuzen binnen enkele minuten bij de kerk zouden zijn en dat hij grote kans liep in het kerkportaal opgehangen te worden. Daarom bedacht de pastoor zich geen ogenblik: hij sprong zijn bed uit en maakte zich in nachtgewaad uit de voeten. Door de tuin van de pastorie en over het kerkhof verdween hij als een witte, fladderende figuur de polder in. De geuzen troffen alleen zijn dove huishoudster aan. Zij dwongen haar het kerkzilver te geven en daarna joegen ze haar weg.
Saaftinge was geheel aan de geuzen. Bartold Entes trachtte enige orde onder zijn manschappen te krijgen om zo in de kortst mogelijke tijd een zo groot mogelijke buit binnen te halen. Weldra voeren de sloepen af en aan tussen Saaftinge en de schepen. Etenswaren, kleding, lappen stof, kostbaarheden, alles werd uit het ongelukkige dorp geroofd. Aan boord van de Eenhoorn bracht men met grote moeite drie koeien en tien schapen. Met een hoeveelheid veevoer waren deze dieren een welkome buit om ook in de komende weken over vers vlees te kunnen beschikken. De regel was dat ieder zoveel mogelijk uit een plaats die geplunderd werd aan boord bracht en dat daarna door de kapiteins de buit werd verdeeld. In werkelijkheid zorgden veel geuzen ervoor dat hun eigen zakken eerst goed gevuld werden. Gouden sieraden probeerden ze achter te houden. | |
[pagina 60]
| |
Bij de officiële verdeling werden ook de gewonden en de achterblijvers niet vergeten. Maar hoeveel was er nog over als er verdeeld werd?
Julien Leroux, een van de drie geuzen die bij het dobbelen betrapt waren, had zich in een herberg meester gemaakt van al het goud en het zilver van de waard. In drie zakjes stonden de goud- en zilverstukken op de tafel. Julien stak de zakjes onder zijn kleding en trachtte door de achterdeur te ontkomen. Hij hoopte door de polder te kunnen vluchten met al het geld. Bij de deur stuitte Leroux op een groep van vijf geuzen onder leiding van De Blok. ‘Kijk, kijk,’ riep De Blok uit, ‘hier is al voor ons gewerkt. Wat heb je bemachtigd, Julien?’ ‘Niets, helemaal niets, schipper. Ze zijn ons al voor geweest, denk ik,’ zei Leroux en hij trachtte langs de schipper te glippen. Laurens de Blok greep hem echter stevig beet en zei: ‘Niet zo haastig, vriend, laat eens zien wat je onder je mantel verbergt?’ Tegelijk rukte hij hem de mantel af. De Blok nam de zakjes met geld af. ‘Dit zullen we eerlijk verdelen,’ zei hij. Leroux wilde er vandoor gaan. De schipper hield hem tegen en zei: ‘Blijf maar bij ons, misschien vind je nog meer.’ De andere mannen lachten. Leroux was woedend, maar hij moest wel gehoorzamen.
's Middags was Saaftinge leeggeplunderd. Een eind verder op de Schelde gooiden de geuzen het anker uit. De buit werd nauwkeurig genoteerd. Het meeste was voor de Prins van Oranje om troepen te betalen en wapens te kopen. De rest werd volgens vaste normen verdeeld. Het voedsel ging naar de schepen waar het nodig was. De vreugde was groot, want er was een flinke buit binnengehaald zonder één man te verliezen. In de verte kwamen de vluchtelingen terug in het gedeeltelijk brandende dorp om te redden wat er nog te redden viel... |
|