kaas en melk het ontbijt van het echtpaar.
Ze waren allebei ongeveer vijftig jaar, maar het zware leven in weer en wind had hen vroeg oud gemaakt.
‘Ga je ver weg vandaag?’ vroeg de vrouw.
‘Tot de tweede zandbank,’ zei hij slechts. Daarmee zou alles voor de hele dag gezegd kunnen zijn.
Buiten klonk een vreemde schreeuw.
De vrouw luisterde. ‘Er roept iemand,’ zei ze.
‘Een meeuw,’ zei de man.
Weer klonk de schrille kreet.
‘Dat is geen meeuw, dat is een mens! Ga kijken wat er is!’ zei de vrouw ongerust.
De man nam een grote slok melk, stak een homp brood in zijn mond en stond onwillig op. Hij zette zijn muts op, deed zijn klompen aan en ging naar buiten.
Zijn vrouw sloeg een doek om haar schouders en volgde hem.
Buiten woei een koude wind, die de adem afsneed. Zoekend keken de twee oude mensen om zich heen. Weer klonk een schrille kreet als van een beest in nood.
De man wees naar een meeuw die overvloog.
De vrouw keek langs de dijk. Plotseling greep ze haar man bij de arm. ‘Kijk daar eens!’ riep ze uit.
Langs het smalle pad onder aan de dijk naderde een gestalte in een gescheurd, rafelig kleed. Het gewaad was lang geleden wit geweest.
‘Het is een jongen,’ mompelde de vrouw verbaasd. ‘Hij lijkt wel uit de processie.’
De jongen hield een kale stok in beide handen geklemd. Hij keek star voor zich uit.
Hoelang liep hij al zo? Zijn blote voeten waren kapot, maar hij scheen geen pijn te voelen.
Dichterbij gekomen schreeuwde hij weer. Zijn kreet verwoei in de wind. Hij merkte de twee mensen bij de hut niet op.
De jongen kwam al nader en nader. Hij was erg bleek.
De visser deed enkele stappen in zijn richting. De jongen zag de man, probeerde te vluchten en viel. Machteloos bleef hij op het modderige pad liggen.
De man en de vrouw waren al bij hem. Voorzichtig tilde de visser de jongen op en droeg hem het huisje binnen.
De vrouw rende voor hem uit. Ze spreidde snel stro uit voor