lijken naar voren en hield een lange toespraak in het Latijn, die door een Spaanse geestelijke vertaald werd.
Alva luisterde verveeld. Hij zei iets tegen de edellieden die achter hem stonden. Er werd om gelachen.
Na de toespraak knielden de Mechelaren.
Het was doodstil; alleen de regen werd gehoord en commando's van militairen verderop in het kamp.
Alva keek de Mechelse groep die geknield voor hem lag minachtend aan. Alleen Desmedt stond nog rechtop, het kruisbeeld in de armen geklemd.
Op korte, afgebeten toon begon de veldheer te spreken. Zijn woorden werden zin voor zin vertaald door een schrijver.
‘Uw berouw komt te laat,’ zei Alva. ‘De Nederlanders moeten leren dat er met de Koning van Spanje niet te spotten valt. Het is heel verstandig van u een boete aan te bieden. Wij zullen die boete echter zelf komen halen.’
Met een gemeen lachje vervolgde hij: ‘Laat de burgers naar voren komen.’
De zes Mechelse burgers, allen vooraanstaande mannen in hun stad, kwamen uit de groep.
Alva gaf een bevel.
Soldaten grepen de geschrokken burgers beet en sleurden ze ruw weg.
Tot de overgeblevenen zei Alva: ‘Uw parochianen zullen een onvergetelijk uitzicht op de stad krijgen. Hedenmorgen is besloten dat Mechelen een straf zal ondergaan, die als voorbeeld voor de andere opstandelingen kan gelden. Vandaag wordt uw stad geplunderd door de Spaanse soldaten, morgen en overmorgen door de Walen en de Duitsers.’
Een schok van ontzetting ging door de geknielde priesters. Pastoor Desmedt begreep dat het allemaal voor niets was geweest. Hij wilde schreeuwen, maar kon slechts een wilde kreet uiten die niets menselijks meer had. Met het zware kruisbeeld in de handen wankelde hij naar voren.
Wilde hij het op Alva gooien om hem te doden?
Niemand zou het ooit weten, want de lijfwacht van de veldheer zag de mogelijke dreiging. Drie, vier mannen stelden zich tussen Alva en de reusachtige priester, die in de kleine tentopening nog groter leek. Zij riepen hem in het Spaans iets toe.
Hij verstond hen niet, deed nog een stap naar voren en werd