| |
| |
| |
Hoofdstuk 19
Augustus 1914 was voor Pier een van de vreemdste maanden uit zijn leven.
Na het overlijden van zijn moeder had hij lange tijd met grote zekerheid geweten, dat zijn vader volkomen onverwacht voor hem zou staan en zou zeggen: ‘Kom Pier, we gaan.’ Maar de weken vergleden en er gebeurde niets. Op Atemastate ging het leven gewoon zijn gang.
Het werd hooitijd en het enige verschil met andere jaren was het gebrek aan werkkrachten. Jongemannen waren in dienst en hannekemaaiers stonden ergens in België of Frankrijk achter een mitrailleur, een dodelijker zeis dan ze ooit in handen hadden gehad.
Pier moest hard meewerken. Hij had daardoor minder tijd om te piekeren. Het werk was voor iedereen een welkome afleiding.
Het leven ging door. De dood had zijn tol geëist en gekregen. In de eenvoudige, rechtlijnige filosofie van alledag was geen plaats voor twijfel of wanhoop.
Pake liet het houten huisje, waarin zijn dochter op de dood had gewacht, slopen en, dwars tegen de traditionele zuinigheid in, stak hijzelf de brand in het nog goede timmerhout. Hij stond erbij, in de late zomeravond op een uithoek van het erf, tot het hooglaaiende vuur de laatste plank verteerd had.
De oorlog bleef een ver en onwezenlijk gebeuren. Men las erover in de kranten, er kwamen vluchtelingen uit België en er kwam distributie, maar dat gold meer voor de mensen in de stad.
Het was niet zo dat Pier zijn moeder elk moment van elke dag miste. Soms was alles heel gewoon, voelde hij zich zelfs wel gelukkig en dan was daar ineens een voorwerp dat ze gebruikt had, een kam, een haarborstel of pen en dan overviel hem weer dat verpletterende besef: ze zal dit nooit meer gebruiken.
In de dromen vlak voor het wakker worden beleefde hij dingen waarvan hij dacht: dat zal ik mem vertellen. En dan, nog op de grens van dromen en waken, wist hij, dat het niet kon en wakker worden was dan het met tegenzin verlaten van de wereld waarin alles nog mogelijk was.
Hoe Jan dit voelde wist Pier niet. Ze spraken er samen niet over.
Jan ging helemaal op in het boerenwerk. Hij mende een dubbelspan voor een hoogopgeladen wagen hooi als een man. Hij groeide uit tot een robuuste, zwijgzame boer, zwijgzaam als pake, sterk als de knechten op het veld.
| |
| |
Eind augustus kwam oom Wietse weer naar Friesland. Wat hij voorstelde leek logisch: Pier was van de lagere school af, verder studeren was voor hem beter dan het boerenwerk, hij kon bij zijn oom en tante in Rotterdam wonen en daar de u.l.o. bezoeken.
Het was de enige keer dat Pier zijn meest geheim gehouden wens prijs gaf: ‘Als heit nu ineens terugkomt?’ Hij kreeg er tranen bij in de ogen en keek van de een naar de ander. Pake en beppe zwegen.
Oom Wietse zei vriendelijk: ‘Als je heit er ondanks de oorlog in slaagt terug te komen, ben je in Rotterdam vlak bij de haven en dan zie je hem het eerst.’
De volgende dag kwam de brief uit Canada. Toen iedereen hem gelezen had, mocht Pier hem wel houden. De brief ging mee naar Rotterdam.
De eerste dag op zijn eigen grond was Abe al voor dag en dauw op. Molly sliep nog, weggedoken in de dekens op de brede matras onder een geïmproviseerde tent van planken en doek.
Abe stapte de kleine heuvel op, waar hij het huis dacht te bouwen.
Het was een kille ochtend. Aan de oostelijke horizon werd het al licht, het hoge gras wuifde pluimig in de schrale wind.
Abe overwoog hoe hij het karwei aan moest pakken.
Op tekening leek het heel wat eenvoudiger dan in werkelijkheid. Hij sleepte de vloerbalken naar de bouwplaats en stak met de spa een paar taaie plaggen uit om de hoeken te markeren.
Hij was al druk bezig een stuk grond ter grootte van de toekomstige vloer af te graven, toen hij van verre hoorde roepen: ‘Vooruit jongens, kom op, de dag is pas begonnen, niet zo lui.’
Bij het eerste zonlicht van de nieuwe dag zag Abe daar een span ossen aankomen, met op een karretje op hoge wielen de voerman. Hij spoorde zijn Canadese ossen in duidelijk Nederlands aan, zonder dat de beesten er een stapje harder om liepen.
Molly kwam uit de noodtent en samen met Abe zag ze de man naderen, die al van verre wuifde. Piepend en krakend hield het karretje stil bij het hout en huisraad.
‘Goejemorg'n sam'n, kunn'n jullie nog wat naberhulp gebruik'n?’
Abe wist niet wat hem overkwam. Waar kwam deze Nederlander ineens vandaan?
‘Ja,’ riep hij van het heuveltje af. ‘Graag.’ Hij ging naar de man toe.
‘Hoe is dat nou mogelijk, een Nederlander in dit lege land.’
‘Er zijn er evenveel als chinez'n en konijn'n,’ lachte de man. Hij
| |
| |
sprong van de kar. ‘Ik ben Eppo Drent en ik woon hier een paar kilometer vandaan. Gisterav'nd kwam er iemand langs, die vertelde dat hij jullie hier neergezet had. Daarom kom ik vandaag maar eens kijk'n.’
Abe en Molly stelden zich ook voor en terwijl de mannen de heuvel opliepen om over de bouw te overleggen, maakte Molly op een open vuurtje het ontbijt klaar.
Eppo riep haar toe voorzichtig te zijn met vuur. Een prairiebrand was vlugger veroorzaakt dan geblust. Vlakbij was echter een droge, zanderige kuil, waar zonder gevaar een klein vuur gestookt kon worden.
Meteen na het ontbijt begon het werk.
De ossen gebruikten ze voor het omploegen van een stukje grond, dat daarna afgegraven en gelijkgemaakt werd. De sterke dieren sleepten ook moeiteloos het zware bouwmateriaal het heuveltje op.
Eppo had al eerder een hut gebouwd. Zonder hem zou Abe het heel wat moeilijker hebben gehad.
Drie dagen zwoegden ze in de brandende zon, geteisterd door horden hongerige insecten.
Molly timmerde de lange lappen asfaltpapier langs de wanden. Ze droeg een hoed met gaas tegen de muggen en ondanks de warmte had ze lange mouwen, maar niets hielp.
Zodra het kacheltje geplaatst kon worden kookte ze het eten niet meer buiten. Terwijl de bouw doorging richtte ze de hut in. Een bed, een tafel, twee stoelen en een krukje, potten en pannen, een plompe kast.
Na het voltooien van de bouw bleef Eppo nog één dag om Abe te helpen bij het graven van een waterput.
Hij wilde geen geld voor zijn hulp.
Op zondag reed hij terug. Molly zorgde er voor dat er als verrassing een flink stuk spek in zijn karretje verborgen lag.
Ze wuifden Eppo na vanaf de drempel van hun huis. Een hutje van drie bij vier meter, iets meer dan twee meter hoog, één deur, één raam, maar toch een huis, het begin van een eigen boerderij.
Het was te laat in de tijd om nog land te ploegen. Het eigenlijke ontginningswerk moest wachten tot het volgend jaar. Nu ging het er om zich zo goed mogelijk op de naderende winter voor te bereiden.
Dat betekende ook, dat er geld nodig was om voorraden te kopen.
Zodra de oogst begon ging Abe bij een ploeg dorsers werken. Voor een paar dollar per dag deed hij dit zware werk, steeds verder wegtrekkend met de groep van twintig mannen, die de grote stoomma- | |
| |
chine van de ene boerderij naar de andere brachten.
Eerst was hij ‘pitcher’, dat betekende de hele dag achtereen met een vork de zware korenschoven op de wagen laden. Later werkte hij als ‘teamster’, hij mende een vierspan paarden naar het land, laadde de kar met de pitchers, reed naar de dorsmachine en loste daar. Ze sliepen in een verplaatsbare houten hut.
Het was bijzonder zwaar werk, temidden van ruw volk, een samenraapseltje immigranten uit alle delen van Europa. Sommigen brachten het nooit verder dan dit seizoenwerk, straks zouden ze doortrekken naar de bossen als houthakker, of ze gingen aan de spoorlijn werken.
Terwijl Abe weg was nam Molly de zeis ter hand en maaide het lange gras om er hooi van te maken. Ze had zulk werk nog nooit gedaan en in het begin bracht ze er weinig van terecht. Ze hield echter vol en na een paar weken had ze een flinke berg hooi, eelt op de handen en een stijve rug.
Omdat ze zelf nog geen vee hadden kon het hooi verkocht worden. Molly had er al een klant voor, nog voordat Abe thuis was. Trots toonde ze vijf dollar, ze was nog nooit zo blij geweest met verdiend geld. Abe bracht vijftig dollar mee.
De nachten waren al venijnig koud, de eerste sneeuw viel. Ze moesten een wintervoorraad aanleggen.
Dat betekende een tocht naar Morse om inkopen te doen. Ze konden met Eppo meerijden, een urenlange tocht, overnachting in Morse en dan met de traagsjokkende ossen weer de hele weg terug.
Aan wintervoorraad gaven ze het grootste deel van het verdiende geld uit, aan warmere kleding en schoeisel besteedden ze de rest van hun vijfenvijftig dollar.
Buurman Eppo was bij alle aankopen een goede raadsman, hij had al twee winters doorstaan.
Het huisje werd een goed verdedigbaar fort tegen de naderende winterkou. Ze hadden steenkool, meel, bonen, havermout, vlees, suiker, petroleum voor de lamp, zout, boter en eieren.
Met Eppo maakte Abe een paar weken achtereen dagelijks een tocht naar het bos tien kilometer naar het noordoosten. Voor de twee boerderijtjes haalden ze zo een wintervoorraad hout binnen.
Voor de vorst in de grond zou zitten groef Abe nog een ondiepe kuil schuin achter de hut. Met stammetjes en dikke takken maakte hij muren en een dak en het geheel dekte hij af met plaggen. Volgend jaar kon deze plaggenhut als stal dienst doen, nu borgen ze er de houtvoorraad in.
| |
| |
Toen de winter goed inzette waren ze er op voorbereid. Toch werden het zware maanden.
Ze hadden geen van beiden ervaring met zo'n bar klimaat. Het vroor hier nog harder dan aan de oostkust.
Abe had wel enig profijt van zijn ervaringen in Quebec. Met vallen en strikken ving hij heel wat wild. Het vlees aten ze op en de huiden prepareerde hij op de wijze zoals hij dat bij Drummondville gezien had.
's Nachts moesten ze de kachel uit laten gaan en bij het opstaan vroor het twintig tot vijfendertig graden in de hut. Kachel aanmaken is dan moeilijk. Brandde het kacheltje eenmaal, dan was het in het hutje snel behaaglijk.
Voedselbereiding gaf aparte problemen.
Als ze stijfbevroren eieren ineens in water opzetten ontdooide het wit wel maar de dooier niet. De oplossing was: het ei met sneeuw in een pannetje op het vuur en zo gelijkmatiger ontdooien.
Sneeuw leverde het water. De put was stijf bevroren. Buiten de hut was een windvang gemaakt, waar de sneeuw op een hoop woei, zodat ze niet ver hoefden te gaan. Meestal was het helder weer met een strakblauwe wolkenloze lucht. Brak er een sneeuwstorm los, dan kon je zelfs de afstand van de plaggenhut naar het huisje nauwelijks afleggen.
Een paar maal liepen ze de vijf kilometer naar Eppo Drent en soms kwam deze naaste buur bij hen op bezoek. Voor het overige waren ze samen.
Op jacht in het wijde sneeuwland of binnen bij Molly had Abe alle tijd om na te denken. ‘Ik trouw niet met je’, had hij gezegd toen ze met hem meeging hierheen, maar in feite waren ze al getrouwd. Hij wist dat hij van Molly kon houden, zonder Aukje te vergeten. Hij wist ook dat ze bij hem zou blijven, getrouwd of ongetrouwd. Molly koos voor Abe uit noodzaak en uit liefde, een gezonde basis voor een vaste relatie. Volkomen op elkaar aangewezen in deze barre wereld, kreeg hun verhouding in korte tijd een basis van rust en wederzijds vertrouwen, die in normale omstandigheden pas na jaren ontstaat.
Eigenlijk was het Abe die het eerst over trouwen begon. Hij was het ook die het plan opvatte om tegen kerstmis naar Regina te gaan naar dominee Fincher.
Molly reageerde enthousiast, ze had niet gedacht dat het zo vlug zou gaan. Ook het vooruitzicht met kerstmis de eenzame boerderij te kunnen ontvluchten kon alleen maar tot vreugde stemmen.
Het was nog wel een probleem of ze genoeg geld hadden. In het
| |
| |
voorjaar moest er weer van alles gekocht worden, ze konden zich niet veel veroorloven.
Begin december liep Abe naar Morse en verkocht er de huiden van het gevangen wild. Hij overnachtte in een Chinees restaurant, slapend op de vloer. Dat kostte bijna niets. De huiden brachten een beste prijs op en de volgende dag kon hij al met een gevulde beurs naar huis terug. Een terugtocht die langer zou duren dan hij gedacht had.
Hij was halverwege toen de lucht betrok. De sneeuw viel al spoedig zo dicht, dat hij weinig meer zag. Hij herinnerde zich zijn omzwervingen door het bos de vorige winter. Het zag er nu slechter voor hem uit.
Verblind door de sneeuw, verdoofd door de kou, zou hij het liefst maar zijn gaan liggen om het einde van de sneeuwstorm af te wachten. Hij wist, dat stilstaan of liggen een zekere dood betekende en hij bleef verder zwoegen. Thuis wachtte Molly in angstige spanning. Ze hoopte, dat Abe in Morse gebleven was. Ze kon niet anders doen dan afwachten.
Moeizaam sjouwde Abe verder in de gierende sneeuwstorm. Zijn huis zag hij pas toen hij er vlak voor stond. Was hij honderd meter meer naar rechts of naar links gegaan dan was hij er misschien zo aan voorbijgelopen. Het kleine hutje op de heuvel was nog nooit zo'n lokkend thuis geweest.
Begin december liepen ze naar Morse en namen daar de trein naar Regina.
Het echtpaar Fincher was blij verrast hen samen te zien.
Er was geen sprake van dat ze in een hotel zouden gaan. In de gezellige pastorie ruimde men de logeerkamer voor hen in, alsof ze oude kennissen waren.
Molly genoot van de bescheiden luxe in dit huis, na de ontberingen op het land.
Met mevrouw Fincher werkte ze aan een feestelijke japon voor de trouwdag die de dominee op kerstdag had bepaald.
In de kleine gemeente van dominee Fincher leefde iedereen mee met het onverwachte huwelijk. Abe en Molly beleefden een glorieuze tijd. Vooral Molly genoot van de avondjes waar ze genodigd werden. Abe was het een beetje teveel. Hij had het ook wat moeilijker met herinneringen.
Molly gaf zich voluit over aan de feestelijkheden rond haar huwelijk. Abe was bang dat het teveel ging kosten.
Dominee Fincher vermoedde waar hij over piekerde. Hij nam hem apart en praatte vrijuit over de financiële kant van de zaak.
| |
| |
‘Ik begrijp dat je je afvraagt hoe je straks in het voorjaar de nodige aankopen moet kunnen doen. Ik heb daar een voorstel voor. In mijn gemeente hebben we een bankier. Hij beheert een onderling steunfonds van gemeenteleden. Daaruit kun je een voorschot krijgen, dat je in de herfst terugbetaalt met een heel bescheiden rente als je je eerste oogst binnenhaalt.’
Abe aarzelde. ‘Ik hoor niet bij deze kerk. Ik hoor bij geen enkele kerk.’
‘Dat maakt voor ons geen verschil. Je hebt de weg naar dit huis gevonden, je zult de weg naar Zijn huis ook wel vinden, als de tijd daarvoor gekomen is.’
‘Lang geleden ben ik bijna dood gegaan!’ Aarzelend zocht Abe zijn woorden in de onbekende taal. ‘Dat was in een dorp dicht bij de zee. We werkten op het land, er kwam een hevig onweer, een ander is toen door de bliksem gedood. Ik was nog vrijgezel, hij had een gezin. Later ben ik getrouwd. Ik heb altijd gedacht dat ik mocht blijven leven om een opdracht te vervullen. Een nieuw leven voor mijn vrouw en voor mijn kinderen. Nu zit ik hier, Aukje is dood en mijn jongens kan ik niet bereiken.’
‘Soms lijkt het leven grillig, soms schijnt het je zinloos, tot het ons op een dag gegeven is de grote lijn te herkennen, dan zie je waar het allemaal goed voor was. Heb je nooit bij een kerk gehoord?’
‘Als kind wel. We hadden catechisatie. De verhalen vond ik prachtig. Later was het net alsof er achter de verhalen een leegte bleef. Toen we arm werden liet het dorp ons vallen. De kerk deed niets voor ons. Dat was nadat mijn vader failliet ging in 1880. Daar kon hij niets aan doen.’ Abe voegde het er fel aan toe.
‘Dat begrijp ik,’ zei Fincher vriendelijk. ‘Het goedkope graan hier vandaan, uit Canada en de Verenigde Staten heeft heel wat boeren te gronde gericht in Europa. Ik heb het net zo meegemaakt. Wij hadden een boerderij in Noord-Engeland, wij waren van de ene op de andere dag straatarm. Jij en ik, wij hebben zo'n beetje dezelfde ervaring, wij begrijpen elkaar wel. Er is één verschil: ik hoorde bij een kerk, een geloofgemeenschap die ons steunde, die mij een kans bood te studeren. Die geloofsgemeenschap staat nu voor jou klaar. Laat je niet bekeren, zolang je daar nog niets voor voelt, maar geef ons wel de kans je te helpen!’
De trouwdienst was sober en plechtig.
Molly zag er in een lichtblauwe jurk prachtig uit en ze wist het. Abe droeg een geleend zwart pak. Hij voelde zich oud naast de stralende, jonge bruid.
| |
| |
Van de trouwpreek begreep hij niet veel, zijn gedachten waren meer bij Friesland, bij Aukje veertien jaar eerder.
Voor Molly was het een prachtige dag.
Ze bleven nog tot de jaarwisseling in Regina en keerden toen terug naar hun hut in de besneeuwde vlakte.
Abe maakte in Regina alles in orde voor de lening die hij in het voorjaar nodig zou hebben.
Hij schreef ook een brief, die hij niet verstuurde. Eigenlijk schreef hij wel drie keer. In telkens andere woorden probeerde hij zijn zoons uit te leggen, hoe hij tot dit nieuwe huwelijk gekomen was. Het waren brieven aan hemzelf, hij verscheurde ze. Uiteindelijk volstond hij met:
Ik heb een stuk land bij Morse, in de provincie Saskatchewan. Hier zal ik een boerderij bouwen. Zodra de oorlog voorbij is stuur ik geld, dan kunnen jullie hier komen. Het is heel erg jammer, dat het allemaal zo moest lopen. Nu kunnen we niet meer terug. Ook voor mij gaat het leven door, ik hoop dat jullie dat zullen begrijpen. Over een paar jaar kunnen we het hier heel goed hebben samen. Er zijn hier veel mensen die goed voor me zorgen. Als ik hertrouw denk dan niet dat ik jullie moeder vergeten ben. Ik zal haar nooit vergeten en jullie ook niet. Als de oorlog voorbij is zien we elkander weer.
De oorlog woedde in volle hevigheid.
In Nederland merkte men dat alleen in de krantenberichten, in de steeds uitbreidende distributie, waar vooral de stedelijke bevolking last van had. Op het platteland en aan de grenzen ontdook men de regeringsmaatregelen. Velen maakten moeilijke tijden door, enkelen werden in weinig jaren buitensporig rijk.
Jan merkte in Friesland veel minder van de oorlog dan Pier in Rotterdam. Abe in Canada merkte er bijna niets van. In de gemeente van dominee Fincher, waar bijna iedereen van Engelse afkomst was, leefde men wel intens mee met de oorlogsinspanning van het moederland. Abe zei dit alles niet veel.
Ze hadden nog een paar zware maanden alvorens de lente aanbrak.
Abe maakte zijn plannen voor de zomer en besprak ze met Eppo. Ze zouden samen een vierspan paarden kopen, om voor gemeenschappelijke rekening een groter stuk land in korte tijd te ploegen.
Toen in het voorjaar de warme winden van de verre bergen de sneeuw in de vlakte opruimden, waren ze klaar om te beginnen. Het werk vlotte zo goed, dat ze tegen betaling ook bij andere boeren ploegden.
| |
| |
Ondanks de goede verdiensten ging Abe niet ver van huis. Op de dag van hun huwelijk was Molly al een paar maanden in verwachting van het kind dat in juni geboren werd.
Molly wilde niet naar de stad.
Op haar eigen aanwijzingen, met Abe als dokter en vroedvrouw, verliep de bevalling in de primitieve hut voorspoedig. Na drie dagen stond Molly al met de kleine Liza op de arm in de deuropening.
Abe had het enorm druk. Hij werkte veertien uur of langer per dag. Maar het eerste jaar was een goed jaar. De oogst was buitengewoon goed en mede door de oorlogsomstandigheden lagen de prijzen hoog.
Met het naderen van een nieuwe winter namen ze een belangrijk besluit: ze sloten de hut en brachten met de baby de winter door in de stad, waar dominee Fincher werk vond voor Abe in een houthandel.
Het beviel niet. Het leven in de stad was wel comfortabeler, maar ook veel duurder. Molly was ontevreden en Abe voelde zich ongelukkig. Het was een slechtere winter dan het jaar tevoor.
Ze gingen naar hun boerderijtje terug, nog voor de sneeuw gesmolten was. Er viel heel wat op te knappen.
Abe sloeg een nieuwe put, een diepe, die met een pomp tot bij een ondergrondse bron reikte, zodat ze voortaan altijd genoeg water hadden.
Hij had daar een bedoeling mee. Hij wilde overgaan op veeteelt. Een flinke investering, maar één met goede winstkansen. Bovendien was de veeteelt hem meer vertrouwd dan de landbouw, waarvoor hij moest afgaan op de adviezen van Eppo.
Voor hij het vee kocht moest er land omheind worden en kwam er een ruimere stal.
De zomer van 1916 bracht het gezin van Abe en Molly grote voorspoed.
Abe had een eigen paard en een paar honderd stuks vee. Hij waagde het ineens met een flinke lening en het ging goed. Er was geen ziekte en de prijs van slachtvee was hoog. Hij kon een klein bestand koeien en een stier aanhouden om er de winter mee door te komen en toen hij de verplichte drie jaar achter de rug had was hij eigenaar van een groot stuk land en een flinke veestapel.
Voor Molly waren het moeilijke jaren.
Ze leed onder de eenzaamheid.
Er was werk genoeg in huis, vooral toen hun tweede kind geboren werd.
Peter was een levenslustige baby en de jonge moeder had haar handen vol aan de zorg voor de huishouding, waar zoveel zelf gedaan
| |
| |
moest worden, wat in de stad voor je gedaan wordt. Hier kwam geen bakker. Vlees was er genoeg, maar de huisvrouw moest zelf maar zien, hoe ze de geslachte koe in handzame stukken sneed. Eten koken, wassen, het gaf allemaal veel meer werk dan in een comfortabel huis in de stad.
Het werd iets beter toen Abe naast de oude hut een groter houten huis liet bouwen door een timmerman uit Morse. Hij betaalde de helft ineens en de rest tegen de volgende herfst.
In oude kranten lazen ze over de verre oorlog, die maar niet ophield.
Abe dacht aan zijn jongens, vijftien en zestien jaar moesten ze nu zijn. Vaak was hij van plan een brief te schrijven, maar hij deed het niet. Hij zag zijn nieuwe gezin opgroeien, hij zag zijn jonge vrouw, een beetje verbitterd door de eenzaamheid, vaak te moe om gewoon te genieten van de dingen van alledag.
Naarmate hun welvaart toenam beseften ze scherper de hardheid van dit leven. Ze werden zelf harder, scherper tegen elkaar en met het toenemend bezit nam ook de zorg toe om de grotere risico's. Tijdens eenzame ritten te paard om de omheining te controleren, het vee te bewaken, idealiseerde Abe het verleden, idealiseerde hij Aukje, bitter beseffend dat er geen weg terug was.
Toch groeide het verlangen in hem zijn jongens terug te zien, ze hierheen te halen, dit land voor hen te ontginnen.
Voorlopig was er nog de oorlog, voorlopig was er nog het vele werk, maar eens zou de dag komen dat hij terug ging. Terug naar Friesland om zijn schoonouders trots te tonen dat hij geslaagd was, om zijn zoons mee te nemen en met hen het bedrijf verder uit te bouwen.
Hij keek rond en nam in gedachten al bezit van de grond aan weerszijden van zijn land. Er was ruimte genoeg. Met hun drieën zouden ze er iets moois van maken.
Zo verstreek er weer een zomer.
In het ruimere huis bereidde het gezin zich voor op de lange winter.
Een winter die ze op het land door zouden brengen, met als enige aanspraak Eppo Drent op vijf kilometer afstand en een jong gezin dat zich acht kilometer ten noorden van hun boerderij had gevestigd.
Een eentonig bestaan waarin het er op aankwam elkaar te verstaan, te verdragen en zo mogelijk lief te hebben.
|
|