| |
| |
| |
Hoofdstuk 7
In zijn hut zat Abe aan het kleine tafeltje. Hij had briefpapier, een potje inkt en een pen van de steward gekregen en de man had hem gezegd, dat over een uur de post al opgehaald zou worden.
Abe keek door de patrijspoort, aarzelend hoe te beginnen. De datum stond al op het papier: dinsdag 22 april 1913. En bovenaan met duidelijke letters: Lieve Aukje. Hij had zijn best gedaan op de krullen van de hoofdletters en het was zelfs gelukt de meeste letters op de regel te houden, dik en dun, precies zoals meester het hem vroeger geleerd had.
En nu? Er was zoveel te vertellen, er was al zoveel gebeurd en zoveel te zien geweest waar zij zich helemaal geen voorstelling van kon maken. Hoe moest je dat op papier krijgen in een uur tijd?
Op de kade was het nog steeds erg druk. Abe keek er naar, pakte de pen op, doopte in en begon zomaar te schrijven.
Deze brief komt uit de Engelse haven Portsmouth. Het is hier druk en vuil. Met een Hollander, die ook op het schip is, ben ik de stad in geweest. We waren bijna verdwaald. Sommige straatjes zijn hier net zo smal als het pad achter de kerk en dan zijn er zoveel, dat je er op het laatst geen raad meer mee weet. Er rijden rare trams en in de haven liggen veel oorlogsschepen. Vannacht waren die op elkaar aan het schieten op zee, niet echt, het was een soort oefening. Het is min weer, eerst veel wind, nu af en toe regen. Ik ben niet zeeziek, hoor, dat gaat best. Het eten is goed en je krijgt hier genoeg. Mijn hut heb je gezien voor het schip vertrok. Het is een goed bed en je kunt mooi naar buiten kijken. Hebben jullie een goede reis gehad? Op het moment dat ik dit schrijf zit je nog in de trein denk ik, het is bijna twaalf uur. Het oude horloge doet het ook op zee goed, hoor, alleen zijn hier in Engeland alle klokken verkeerd, ze lopen een uur achter. Ik denk dat ze helemaal een beetje achter lopen hier. Als je ziet hoe ze hun paarden inspannen, dat kan veel eenvoudiger en in het langs lopen zag ik in de huizen dat ze geen van allen een goede kachel hebben, ze stoken open vuurtjes net als de oude Friezen waar meester wel van vertelde vroeger. Dat zal in Canada wel beter zijn. Zodra ik in Quebec ben schrijf ik je weer, waarschijnlijk schrijf ik al eerder en post de brief in Canada. Dan moet het schip niet teveel schommelen, want anders komt de inkt uit het potje.
| |
| |
Doe iedereen de groeten. Als de koeien kalveren let dan op Froukje 3, het is nog een jong beest en dat is wel eens moeilijk. Het beste met jou en met de jongens, en jongens: Jullie moeten maar goed op jullie Mem passen, dan zien we elkaar gauw weer in het nieuwe land.
Abe
Hij keek naar het dicht beschreven vel papier, met de letters steeds sneller en haliger achter elkaar en de naam er krasserig onder. Hij vouwde het vel en deed het in de enveloppe, waarop hij met zorgvuldige hand het adres schreef. Alleen al het neerschrijven van het woord Friesland gaf hem het gevoel oneindig ver weg te zijn, onbereikbaar ver in een andere wereld.
Hij gaf de brief af en betaalde de steward.
Jan van Spronsen was nergens te zien. Abe liep zomaar wat rond over het schip, rookte een sigaar en trof Jan pas weer aan de maaltijd.
Aan de andere kant van de eetzaal wuifde Molly, Jenny knikte hen vriendelijk toe.
Met een paar oude kranten ging Abe naar zijn hut, waar hij lezend in slaap viel. Hij werd pas weer wakker toen het schip vertrok. Hij haastte zich naar het dek om het uitvaren te zien.
Net als in Rotterdam waren hier veel wuivende en huilende mensen op de kade, alleen zagen de stad en het landschap er omheen er hier anders uit. Ze voeren langs het eiland Wight met zijn hoge rotsen. Het was een landschap zoals Abe nog nooit had gezien. Hij bleef er naar kijken, ook toen de andere passagiers alweer naar binnen gingen.
‘Hello’, klonk het naast hem.
Het Engelse meisje Molly stond naast hem, vriendelijk lachend. Abe zei: ‘Dag’, en verder niets.
Zij begon een praatje, maar hij begreep haar niet. Af en toe ving hij een woord op dat wel Fries leek en dan knikte hij en herhaalde het. Door zelf Fries te praten werd hij door haar beter begrepen en zo kwamen ze er toch wel een beetje uit. Ze lachte veel en wees hem dingen op de kust waar ze langs voeren, zoals een groep opvallend puntige rotsen die vanuit het eiland Wight ver in zee stonden.
Zij had een bruine, gazen shawl om haar hoed gedaan en onder de kin vastgeknoopt, want het woei nog flink. Ze zag er leuk uit, vrolijke bruine ogen in een fris, rond gezichtje met springerig krullend haar, dat eigenwijs onder de flatteuze hoed uitkwam. Ze was klein en zeker niet dik. Onder de strak getailleerde wintermantel liet zich een goed
| |
| |
figuurtje raden. De gong luidde voor het eten.
Ze stapten samen naar binnen en bij een onverwachte beweging van het schip nam ze zijn arm om niet te vallen. Ze bleef met hem gearmd lopen, ook toen het gevaar van vallen niet meer bestond.
Jan van Spronsen zag met enige verbazing Abe gearmd met Molly de eetzaal binnen komen. Molly stelde voor dat ze met hun vieren één tafel zouden nemen en wilde Abe al mee nemen naar de andere kant van de eetzaal.
‘Nee, laat maar,’ weerde Abe af. ‘Ik zit hier wel goed en jij, Jan?’
‘Ik ga hier ook niet weg,’ zei Jan, ‘maar als ze hier bij willen komen is het mij best.’
‘Dat moeten ze zelf weten,’ vond Abe.
Jan, die wel een paar woordjes Engels sprak zei Molly, dat ze bij hen aan de tafel kon komen als ze dat wilde. Molly wilde kennelijk wel, want ze zat al en wenkte heftig naar haar vriendin. Ze stelden zich nu officieel voor: Molly Sparks en Jenny Fisher, verpleegsters op weg naar een ziekenhuis in Montreal.
Jan kon zich aardig redden met de taal. Hij had als zestienjarige wel eens een paar reizen met fruit- en groenteschepen naar Engeland gemaakt en met hulp van de meisjes ging het steeds beter. Abe zat er wat verloren bij. Hij ergerde zich aan zijn onvermogen zich begrijpelijk uit te drukken.
Dit gevoel van machteloosheid, van verloren te zijn in een vreemde omgeving had hem voor het eerst bekropen in Portsmouth toen ze de weg kwijt waren. Hoe zou dat straks in Canada zijn? Hij had er zich nog niet eerder het hoofd over gebroken. Piet Joustra had hij er wel naar gevraagd, maar die zei: ‘De taal leren, dat gaat vanzelf, er is niets aan.’
Abe merkte nu wel dat het niet vanzelf ging. Daarstraks buiten met Molly begreep hij wel zo'n beetje waar ze het over had. Ze wees de dingen aan en vaak begreep hij door de uitdrukking van haar levendige gezichtje al wat ze zei of bedoelde. Nu aan tafel ging het allemaal veel te vlug. Als Jenny praatte deed ze haar mond haast niet open. Jan scheen zich uitstekend te amuseren, vooral met Jenny, die warempel al een paar maal gelachen had.
Abe hield zijn aandacht maar bij het eten en liet het gesprek aan zich voorbijgaan. Hij keek eens de eetzaal rond. Het was nu veel voller. De Winter zat nog op hetzelfde plekje en aan het tafeltje naast hem was een zeer spichtige dame gekomen, die met zuinige hapjes een onvoorstelbare hoeveelheid voedsel wegstouwde alsof ze uitgehongerd was.
| |
| |
In de hoek bij de Belgen zaten een man en een vrouw van rond de dertig, die genoeglijk aten zonder zich van hun omgeving iets aan te trekken. Het was alsof ze hun boerenkeuken mee hadden genomen en nu net deden als thuis, gemakkelijk op de tafel leunend, het hoofd iets scheef naar voren boven het bord, vork of lepel rustig heen en weer reizend van bord naar mond.
Molly trok Abes aandacht door hem op de arm te tikken. ‘You don't understand us, do you?’
Abe keek op de tafel wat ze zocht en hield haar de groenteschaal voor.
Molly lachte en schudde haar hoofd. ‘No, no.’ En toen langzaam: ‘You do not speak English.’
‘Nee,’ zei Abe. ‘Engels no, no English.’
‘I can teach you, if you want to learn the language.’
Abe snapte er niets van.
‘Ze zegt, dat ze je Engels wil leren,’ zei Jan.
‘O,’ zei Abe en hij knikte Molly toe, ‘ja dat lijkt me wel goed, ik ken geen woord van dat gekke taaltje van jou en in Canada praten ze dat allemaal heb ik gehoord.’
Nu begreep Molly er niets van en ze lachten er allebei om.
‘Ik denk dat ik maar les neem bij Jenny,’ zei Jan met een knipoog naar Abe.
‘Hoezo?’ zei deze wat onnozel. ‘Jij kent toch al Engels?’
‘Och, je bent nooit te oud om wat te leren,’ vond Jan en hij stapte op met Jenny.
Abe en Molly bleven aan tafel en zij begon meteen met de les. Ze wees de tafel aan en de dingen op de tafel en noemde het Engelse woord. Abe zei het na en zij verbeterde weer wat hij zei. Het was moeilijk. Als hij vijf woorden geleerd had moest hij ze allemaal een paar keer herhalen om ze niet te vergeten.
Toen de bediendes de tafel afruimden stopten ze er mee. Molly beduidde dat ze haar koffer nog uit moest pakken en Abe ging rustig een sigaar roken in een van de twee grote salons. Hij keek er over de zee uit. Het werd al snel donker.
Overal op de kust flitsten vuurtorens en lichtbakens aan. Het schip had het al vertrouwde geluid van stampende machines, en voetstappen op ijzeren dekken. Er was binnen niet veel te merken van wind, de deining was veel minder dan de eerste dag op de Noordzee.
Abe haalde een kop koffie aan de bar, rookte zijn sigaar, keek naar de kust en naar andere schepen en had het best naar zijn zin.
Emigreren was zo gek nog niet.
| |
| |
In een hoek van de salon trachtte De Winter een gesprek aan te knopen met de jongedame, die aan het tafeltje naast het zijne gegeten had. Zij antwoordde slechts zuinigjes en scheen niet erg om een praatje verlegen. Na enige tijd stapte ze op en De Winter begon tegen Abe een lang verhaal over grondprijzen in Canada.
Abe probeerde het te volgen, maar De Winter gebruikte andere oppervlaktematen, sprak over acres, sections en townships en noemde dollarprijzen, zodat het voor Abe een onoverzichtelijke zaak bleef.
De Winter liet zich een glas jenever brengen en bood er Abe ook een aan. Abe bedankte. ‘Het is heel goedkoop hier aan boord,’ zei De Winter.
‘Dat zal wel,’ zei Abe. ‘Ik drink nooit.’
‘Wil je dan misschien koffie?’
‘Nee, ik heb al gehad.’
Verbaasd over zoveel soberheid nipte De Winter aan zijn boordevolle glas, smekte goedkeurend en dronk het toen in één teug leeg. ‘Op één been kun je niet staan,’ zei hij. ‘Ik neem er nog een op je gezondheid.’ Hij stond op om naar de bar te gaan.
‘Je doet maar wat je niet laten kan,’ zei Abe, die ook wegliep. Bij de deur draaide Abe zich om. ‘Misschien is het per fles nog wel goedkoper.’
De Winter reageerde voor zijn doen ongewoon luidruchtig. Hij riep dat dat bijna geen verschil maakte. Het liet Abe koud. Hij haalde zijn jekker uit zijn hut en ging naar buiten. Daar voelde je de wind wel degelijk.
Hij sloeg de kraag op en beklom de trap naar het sloependek. Het was nu helemaal donker. De kust was alleen te zien aan de vuurtorens en aan de lichten van een stad in de verte.
Hij hoorde voetstappen. Diep weggedoken in haar mantel kwam Molly naar hem toe.
‘That's Torquay,’ zei ze en ze wees naar de lichten. ‘I am from Torquay,’ voegde ze er aan toe en verduidelijkend: ‘My home, there.’
‘O,’ zei Abe zonder er veel van te begrijpen.
‘House... there.’
‘Je huis?’
‘Yes, my house, my home.’
Ze stond dicht bij hem. Er waren tranen in haar ogen.
Hij wist niet of het van de kou kwam of dat ze huilde. Hij kon het zich wel voorstellen. Als hij zo langs Harlingen zou varen, zou hij ook wel een brok in de keel krijgen.
| |
| |
Vertrouwelijk zei hij: ‘Je moet maar zo denken, het is overal wat, hier laat je wat achter, daar vind je weer wat nieuws. Als je een paar dagen weg bent, vergeet je alles, dan begint het nieuwe leven.’
Zij begreep hem niet, maar luisterde met kriewelig welbehagen naar zijn zware stem, die zo zacht vriendelijke dingen zei. Zij antwoordde hem in het Engels, onbegrepen antwoorden op onbegrepen mededelingen. Zij spraken ieder voor zich over de eigen dingen, over wat hen zelf bezig hield.
De stad verdween, de kust was weer donker.
‘Night,’ zei Molly, ‘dark night.’
‘Nait,’ herhaalde Abe, ‘dat zeggen ze in Groningen als ze iets niet willen.’ Ze begreep hem niet, herhaalde het woord en leerde hem weer een paar andere woorden.
Ze lachten om elkaars vergissingen en misverstanden en pas uren later gingen ze verkleumd maar tevreden naar beneden.
Bij dit grappige, knappe Engelse meisje voelde Abe zich tien jaar jonger. ‘Je bent een leuk meisje om kermis mee te houden,’ zei hij. Met de paar woorden die hij nu kende legde hij uit wat hij bedoelde. Ze meende hem te begrijpen en lachte erg ondeugend. ‘Oh you naughty boy,’ zei ze. ‘A girl for fun you mean.’
‘Ja kermis vieren,’ zei Abe.
‘Not now “kermis”, later perhaps.’
Ze stonden in de gang waar de meeste hutten waren. Het was er behaaglijk warm na de koude buiten. Een petroleumlamp gaf net voldoende licht om te merken hoe donker het gangetje was.
Plotseling sloeg ze haar armen om zijn hals en op haar tenen staand kuste ze hem vol op de mond, liet hem even onverwacht weer los en glipte met een ‘good night’ haar hut in.
Abe was wat beduusd.
Hij ging naar zijn eigen hut. Het duurde lang voor hij insliep.
De volgende dagen zagen ze elkaar vaak. De lessen werden steeds langer, ze lachten veel en begrepen elkaar steeds beter. Aan tafel vertelde Molly aan Jenny en Jan dat Abe zo'n goede leerling was, wat de anderen met een veelbetekenend lachje aanhoorden.
Het was mooi weer, soms zaten ze zelfs uit de wind aan dek in de zon. Zij vertelde over haar jeugd in Torquay en later in Portsmouth waar ze veel armoede gekend had, over de opleiding in het ziekenhuis en over een kleine erfenis die haar in staat stelde haar geluk te beproeven in het nieuwe land.
Hij was minder spraakzaam en dat kwam niet alleen door zijn
| |
| |
gebrekkige kennis van het Engels. De gedachte aan thuis hield hij wat op de achtergrond. Hij voelde zich niet schuldig tegenover Aukje. Je kon toch niet de hele reis met een stijf gezicht recht op je stoel blijven zitten? En leerde hij niet een heleboel Engels?
Maar de kus in de gang was al meteen een gewoonte van elke avond en het afscheid bij het sputterend olielichtje duurde steeds langer. Het kostte hem steeds meer moeite zich van haar los te maken.
‘How about “kermis” Abe?’ vroeg ze.
Hij streelde haar, kuste haar nog eenmaal op het voorhoofd en zei: ‘Good night.’
Molly ontdekte ook hoe goedkoop de drank was en ze nam steeds vaker een flesje bier bij het eten. Soms praatte ze met De Winter, die haar vertelde hoe lekker jenever is.
Abe ergerde zich daar aan en zei er ook iets van.
Ze deed hooghartig en zei dat het hem niets aanging. Ze mocht doen wat ze wilde, hij had niets over haar te vertellen.
De Winter deed al die dagen vergeefse pogingen toenadering te vinden tot de magere miss Flint, die aan de tafel naast hem nog steeds enorme maaltijden verzwolg, zonder één moment onfatsoenlijk te schransen en zonder een ons vetter te worden.
Bij de veel toeschietelijker Molly had hij meer succes. Zij dronk een glas jenever met hem en nog een en zelfs bij het derde glas had ze er nog geen last van.
Die avond zei Abe haar niet welterusten, de les had die dag kort geduurd en hij ging op tijd naar bed.
Tegen de ochtend had hij een merkwaardige droom.
Hij was in een grote, lege ruimte. Aan het eind stond een soort troon en op die troon zat Molly. Over de vloer van gladde plavuizen rende hij met grote stappen naderbij. Hij zag haar steeds duidelijker, maar naarmate haar gezicht beter zichtbaar werd, verouderde het. Het frisse jonge meisje werd een verlept oud wijf. Hij aarzelde, stond stil en begon te zinken, steeds sneller tot hij op de bodem van een diepe put lag waar Aukje hem overeind hielp. Hij werd wakker met de tranen nog op de wangen. Het duurde lang voor hij de droom kon vergeten en tot de ochtend sliep hij rusteloos.
Aan het ontbijt ontbrak Molly. Jan en Jenny speelden na het ontbijt een kaartspel en Abe liep wat heen en weer op het dek.
Molly zocht hem daar op. Ze was wat bleker dan anders, maar verder was er niets aan de hand. Ze gingen gewoon door alsof er niets
| |
| |
gebeurd was. Toch hing er dreiging in de lucht.
De Winter nodigde Molly 's avonds weer aan de bar uit en Abe verbood haar te gaan. Zij werd daar woedend over en stapte driftig naar de bar waar ze demonstratief op een barkruk naast De Winter ging zitten.
Abe liep weg.
Wat er verder gebeurde wist hij niet.
Hij stapte wat heen en weer op het sloependek, half en half hopend, dat ze boven zou komen zoals op die eerste avond. Dan weer zag hij de droombeelden voor zich en hoopte dat ze weg zou blijven.
Hij ging weer vroeg naar bed en lag met wijdopen ogen in het donker te staren, luisterend naar de al vertrouwde geluiden van het schip.
Tegen elf uur werd er op de deur van zijn hut geklopt. Het was Molly.
Ze stapte meteen naar binnen en viel hem om de hals, een doordringende dranklucht verspreidend.
‘Come on darling, let's have kermis,’ zei ze.
Hij duwde haar van zich af. ‘Go to bed,’ zei hij. ‘Sleep, go to bed.’
Zij bleef zachtjes kreunend tegen hem aan hangen en wilde hem kussen en strelen en smeekte in zijn bed te mogen. Wat ze allemaal zei was voor Abe grotendeels onduidelijk. Haar dronkenschap en verdere bedoelingen waren echter overduidelijk.
Hij maakte er kort en goed een eind aan, opende de deur en zette haar op de gang.
Enigszins ontnuchterd wankelde ze naar haar eigen hut, waar ze De Winter ontmoette, die ook verre van nuchter was. Hij opende de deur heel galant voor haar en sloot die ook weer... aan de binnenkant.
Abe staarde met open ogen in de duisternis boven hem. Er was vrijwel niets te horen.
De duisternis was zo intens, dat zelfs de patrijspoort niet meer scheen dan een grijzige schotel in een inktzwarte massa. Het licht dat nog van buiten in de hut binnendrong, was slechts een mildere vorm van de duisternis binnen. Voorwerpen waren niet te zien, alleen de spiegel glansde vaal bij het raampje.
Abe begreep zichzelf niet, noch de toestand waarin hij zich bevond. Wat was er met hem? Wat had hij als man van zesendertig, vader van een gezin, met dat meisje te maken? Hij mocht haar graag. In haar nabijheid vielen de jaren van hem af als een lastig pak, dat je al te lang meegezeuld had. Haar initiatief in dit liefdesavontuur had hem ver- | |
| |
rast, maar hij was er graag op ingegaan. Het was een ongekende sensatie zo bemind te worden. De dagen leken uren en tegelijkertijd was het alsof ze elkaar al jaren kenden, of het altijd zo geweest was, altijd zo zou blijven. Hij wist niet eens precies meer of ze nu vijf, zes of zeven dagen geleden uit Engeland vertrokken waren. Alles daarvoor leek nog oneindig veel verder weg, alsof het nooit bestaan had. Toch was het nooit echt uit zijn gedachten geweest. Hij had Molly elke avond tot aan haar hut gebracht, hij had haar deze nacht op de gang gezet, omdat er dat andere, die ander was. Heel diep in zijn hart wist hij dat geen tien Molly Sparks hem van Aukje konden weghalen en tegelijk verlangde hij naar dat vrijmoedige, vrolijke Engelse meisje.
‘Je schiet er niets mee op, het heeft geen zin,’ dacht Abe. ‘Het is net als bij drank: eerst beneveld, dan hoofdpijn.’ Hij zag mensen voor zich uit Friesland, mannen en vrouwen waarvan de dorpsroddel wist te melden, dat ‘ze iets met elkaar hadden’. Hij kon er zich niet een herinneren die er gelukkiger door leek. Mannen die op marktdagen in de stad opschepten over de vrouwen die ze bezochten. Hij kende er verscheidene, die na een poosje naar de dokter moesten, liefst in een ander dorp.
Abe was al lang los van de kerk. Zelfs toen de uiterlijke vorm nog bewaard werd was hij er al los van. Hij had geen godsdienstige of kerkelijke bezwaren tegen overspel. Het was voor hem meer iets dat niet eerlijk was tegenover de ander, geen zin had, niets uithaalde. Het ontnam je ook een vrijheid, die de vrijheid van het avontuurtje ver te boven ging.
Het leven was vreemd, onecht haast. Er waren maar weinig dingen, die er werkelijk op aan kwamen. Vrouw en kinderen bijvoorbeeld en dan nog, wat veranderden twee mensen in hun samenleven aan de wereld, waar vond je nog de sporen van het leven van je ouders? Een herinnering, een enkel erfstuk, soms een boerderij, land, meestal niets, een grafsteen met een perkje witte kiezel ervoor, of gewoon hoogopschietend gras.
Hij moest denken aan een voorval meer dan twintig jaar geleden. Hij was knecht bij een boer aan de zeedijk tussen Workum en Hindelopen. Hij werkte met een oudere boerenarbeider, vader van een gezin, op het hooiland. Samen haalden ze op een verre uithoek van het uitgestrekte bedrijf een laatste wagen hooi binnen. Er dreigde onweer, ze werkten hard, zwijgend. Toen ze het hooi bijna op de wagen hadden was het onweer in volle hevigheid losgebarsten.
Ze schuilden onder de wagen voor de hevige regen. De paarden werden echter onrustig door de felle donderslagen en Abe kwam
| |
| |
onder de kar vandaan om ze in toom te houden. Hij was binnen enkele ogenblikken doornat, maar het lukte hem de paarden te kalmeren. Juist op dat moment sloeg de bliksem vlak bij hen in en er rolde vuur onder de wagen. Hij had nog net tijd op een der paarderuggen te springen.
De dodelijk verschrikte beesten stoven er vandoor in een woeste ren dwars door greppels en sloten. De wagen hooi brak in een slootkant, Abe werd afgeworpen en de paarden renden verder met twee wielen en versplinterd hout achter zich aan.
De man die onder de kar had geschuild was gedood, de een zei door het vuur, de ander zei door de kar die over hem heen getrokken was. Abe dacht dat hij in een laatste poging om te vluchten was overreden.
Hij zag het weer voor zich en sterker dan toen verbaasde hij zich er over, dat hij was blijven leven, terwijl die ander dood was. Het had ook andersom kunnen zijn. Misschien had het wel andersom moeten zijn. De ander had een gezin, dat onverzorgd achterbleef, hij had toen nog niemand om voor te zorgen. Maar als het andersom had moeten zijn, als hij gedood had behoren te worden, dan leefde hij nu in geleende tijd, een restantje, dat toevallig over was. Dan moest dat toch zin hebben.
Los als Abe was van alle kerkelijke invloeden, had hij toch wel een sterk gevoel voor ordening in de schepping. Dingen gebeurden niet zomaar. Er moest een bedoeling achter steken. Als dat zo was had ook zijn toevallige redding, zijn geleende leven een zin en de enige zin die hij kon ontdekken was, dat het van hem afhing zijn jongens een beter leven te bieden in het nieuwe land. Hij moest de weg bereiden, die zij zouden gaan en daar hoorde Aukje bij en niemand anders.
Hij had geen spijt van wat er gebeurd was.
Duidelijker dan tevoren zag hij waar het om ging, wat hij moest doen.
Bij het regelmatige geluid van de scheepsmachines, gewiegd door de lange deining van de oceaan, sliep hij in.
|
|